Zen in onze westerse samenleving (deel 1)
Dit is het eerste deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen
workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.


Bij het thema zen in onze westerse samenleving komen twee vragen op. Moet dat? En als het
moet, welke vorm krijgt het dan? De zen traditie biedt zazen aan, zitmeditatie. Als je meditatie
aanbiedt buiten de context ervan, heb je meditatie om te ontstressen, dichter bij jezelf komen,
succes te hebben. Mindfullness is uit de traditie van het Theravada Boeddhisme gelicht, dat is
een enorm lichaam van teksten, beoefeningen en ethische disciplines. Mindfullness is uit dat
corpus gelicht om mensen meer gefocust te krijgen. Maar ga je zen in de traditionele context
beoefenen, dan is het een proces van zelfherinnering en zelfverdieping. Dan heb je niet alleen
met zitmeditatie te maken, maar ook met de bedding waarin zazen al eeuwenlang wordt
aangeboden: rituele vormen, initiatie processen, hermetische teksten. Denk alleen al aan de
woorden voor ervaringen in het proces, zoals ontwaken, belichamen, Boeddha, Dharma enz. Het
is aan ieder zelf te bepalen wat men zoekt, wil en kiest. In zen echter hebben we te maken met
een traditie met een eeuwenoude bedding die in drie velden uiteenvalt: de verhouding tussen
leraar en leerling, de rituele en symbolische overdracht en initiaties en transformatie.

Leraar-leerling verhouding

Dit is een belangrijk veld als je het proces van zen beoefening in gaat. Voor veel ambachten in de
samenleving is deze verhouding een vanzelfsprekend gegeven. In de zen traditie is ze vrij
autoritair. Hoe nemen we deze verhouding over? Kun je haar in onze culturele setting zomaar
een op een overnemen? En als je dat niet doet, ontbreekt er dan iets uit de oorspronkelijke
traditie?

De rituele en symbolische overdracht

Dit betreft de superstructuur van de beoefening, het veld van woorden en symbolen om
ervaringen mee aan te duiden, rituelen, heilige teksten, verhalen, een Boeddhabeeld, een kesa
(monnikskleed). Neem je dat zomaar over? En als je dat niet doet, wat laat je dan los?

Initiaties en transformaties

Als je in het proceswerk van de ene fase naar de andere gaat, heb je rituele vormen die deze
rites-des-passages begeleiden en bekrachtigen. De monnikswijdingsceremonie Shuke Tokudo is
zo’n fase in het proceswerk, met haar rituele vormen en uitgesproken intenties waarin de
transformatie wordt uitgedrukt. Ook dit veld roept vragen op. Wat betekent het in onze joods-
christelijke cultuur om boeddhist te worden en te zijn? Wat verstaan we in onze samenleving
onder boeddhistisch monnikschap? Is het belangrijk voor de beoefening van zazen dat we
boeddhist worden?


Bij zen in onze westerse samenleving gaat het dus niet om de ‘uitgeklede’ seculiere beoefening
van meditatie, maar om de assimilatie van het grote complex van rituelen, symbolen, initiaties,
intermenselijke verhoudingen en gemeenschapsvormen, die vanuit een Japanse traditie in onze
cultuur wordt aangeboden.

Vanzelfsprekend roept dit complex in onze cultuur en in onze tijd het een en ander op:
weerstand, nieuwsgierigheid, verlangen, enz. Zelf heb ik altijd een haat-liefde verhouding gehad
met de rituelen. Mijn leraar Genpo Roshi genoot zijn training onder leiding van de Japanner Taizan Maezumi Roshi. De eerste tien jaar van mijn training waren voor mij klassiek Japans: de
precieze vorm van meditatie, de streng gecultiveerde vorm van de diensten, de hiërarchische
verhouding leraar-leerling. Dat bracht bij mij het nodige verzet teweeg. In Amsterdam, bij zen
leraar Nico Tydeman Sensei, zat ik in de organisatie van de zendo. We deden daar ook rituelen,
zoals wekelijks een boeddhistische dienst. Mijn kijk daarop veranderde na een reis met mijn
vrouw eind jaren ’90 naar Vietnam, het land met het grootste percentage beoefenaars van
Thiền, een aan het Chinese ch’an gerelateerde traditie. Van alle bewoners praktiseert 98%
Thiền. In Japan is nog maar 6% van de bevolking zenboeddhist. Ik herinner me een bezoek aan
een landschap met rijstvelden en een kleine tempel. Stipt om 12 uur begon de enige priester die
de tempel rijk was de recitatie van het Hart Soetra. Hij reciteerde het soetra en sloeg zelf de
magukyo, de houten vissenkop. Ik heb er ademloos naar zitten kijken en luisteren. Het paste
naadloos in die omgeving: de historie, de cultuur, het landschap, de geluiden. Ik realiseerde me
toen dat we de dienst in Amsterdam in feite imiteerde. Dat trok bij mij een diep spoor
aangaande mijn omgang met rituelen. Ik nam er afstand van, dat kon mede omdat Genpo de
rituelen ook minder prioriteit gaf in die tijd.


In de ontwikkeling van onze eigen Zen Cirkel in Utrecht, begonnen we indertijd dan ook met een
minimum aan ritueel. Het was vooral zazen en het persoonlijk onderhoud, daisan. En nu en dan
een hele korte dienst op de zen zondagen. Dat was het. Daar is de laatste 2-3 jaar verandering in
gekomen. We hebben tijdens de jaarlijkse Izen Intensive in de maand januari de kracht van de
rituelen herontdekt. Die ontwikkeling kreeg een impuls door de duiding van teksten van de
Japanse zen leraar Dogen in de teisho’s, dat was tijdens de Intensive 2017. Die Intensive hebben
we van het begin tot het einde van elke dag een meer formeel karakter gegeven, met de volle
aandacht voor zazen, kinhin (loopmeditatie), de stilte, samu (ritueel samenwerken), de
boeddhistische dienst, enz. Tot mijn grote verbazing droeg dit bij aan de beleving en de
verdieping van de Intensive. De focus van de deelnemers groeide. In daisan, het persoonlijk
onderhoud, was men veel meer geconcentreerd. De deelnemers voelden zich geholpen door de
strakkere structuur. Met die beweging van strakke naar losse vormen en weer terug, hebben we
te maken als het gaat om de drie velden van zen in onze westerse samenleving.

Zen in onze westerse samenleving (deel 2): de leraar leerling verhouding
Dit is het tweede deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen
workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.

Hoe de vraag naar een eigentijdse vorm van de leraar leerling verhouding wordt
beantwoord, is vooral een persoonlijke kwestie. Er kleeft veel aan dit thema. In de
Japanse en Chinese vorm is de leraar-leerling een onvoorwaardelijk commitment. Dat
geldt voor veel ontwikkelingswegen in de samenlevingen van het oosten. In een
sitaropleiding vertrouwt de leerling zijn lichaam toe aan de leraar. De leraar pakt de
hand van de leerling en plaatst diens vingers op de snaren. Intimiteit is cruciaal en natuurlijk kunnen daar allerlei haken en ogen aan zitten. De kwestie van de leraar leerling verhouding begint in onze cultuur met de vraag: is ze noodzakelijk?


Voor mij was het een noodzaak. Als kind had ik het gevoel dat ik door een matglazen
scherm naar de wereld om me heen keek. Ik zag niet helder. Dat bleef zo, in alles wat ik
meemaakte, waaronder het overlijden van mijn vader toen ik 15 jaar was. Toen wist ik:
de wereld is niet zoals ik denk dat ze is. Ik ging filosofie studeren en op een zeker
moment wist ik dat ik iemand nodig had die mij leerde ‘om mijn hoek’ heen te kijken. Ik
wist: de belemmeringen liggen bij mij. Ik kende uit mijn academische studies de á
priori’s, daar was ik in getraind. Ik had voldoende geesteskracht om mijn filosofieleraren
te bespelen. Ik had een andere type persoon nodig om mijn innerlijke vragen te
verhelderen. Ik heb in het begin van mijn zen weg diverse zen leraren ontmoet, maar ik
voelde intuïtief dat ik niet bij hen moest zijn. Toen ik kennismaakte met Genpo Roshi,
had ik de zekerheid dat dit de man was bij wie ik moest zijn. Dat was overigens
opmerkelijk, want er waren grote verschillen tussen hem en mij. Genpo is topsporter,
een macho man, een Amerikaan; ik zou er niet gauw mee in de kroeg gaan zitten. Maar
op dit gebied, de levensverdieping, wist ik intuïtief: dit is de persoon die mij aan kan. Ik
wist dat mijn vraag groot was en dat ik een blinde vlek had. Voor mij horen zen en de
leraar bij elkaar. De leraar bewaakt de continuïteit van het proces. Een feit is dat binnen
onze traditie de leraar-leerling relatie vanuit Azië is overgeleverd. In de Aziatische
scholen gaat het in die relatie om een onvoorwaardelijk commitment en om een
hiërarchisch verhouding. Ik heb in die typische Japanse relatie ook mensen zien
sneuvelen.

We zijn samen het proces aangegaan. In het begin was dat heel erg wennen en mijn weg
zoeken. Ik ervoer veel verzet. Telkens weer werd ik door mijn leraar uitgenodigd dat
verzet op te geven en een volgende stap van verdieping te maken. Ik had een
academische opleiding genoten en had geleerd voor mezelf te denken. Ik treed de
wereld tamelijk kritisch tegemoet. Die cerebraal kritische blik nam ik mee naar Genpo. Ik
maakte deel uit van de kring rond hem, maar kon er ook op een zekere afstand van
staan. Ik werd ook een klankbord voor Genpo waar het ging om boeddhistische
geschiedenis en filosofie en de ontwikkelingen van de sangha. Ik ken de strijd van de
leerling om jezelf steeds meer los te laten en tegelijk ook bij jezelf te blijven. Dat is een
spanningsveld, want je zit in een relatie van een groeiende intimiteit. Je opent je verder
en verder, met alle tricky kanten die daar aan zitten. Als leerling word je kwetsbaar en
daar dien je als leraar zorgvuldig mee om te gaan. Het is een zoektocht. Het is een
wrijvingsproces waarin leraar en leerling hun verantwoordelijkheid moeten kennen.
In het Christendom geef je je in zekere zin nog over aan iets dat amorf is. In zen geef je
je over aan de leraar als een persoon van vlees en bloed. De leraar geldt als de
belichaming van de Boeddha. Wil je jezelf als Boeddha leren herkennen, dan vraagt dat,
dat je de relatie met de leraar totaal aangaat. Langzaam maar zeker wekt dit de
herinnering in je op van de Boeddha in jezelf. De overgave is heel concreet, want de
leraar zit naast je en kan elk moment iets tegen je zeggen of iets van je vragen. Ik was 15 jaar de vaste assistent, de Jisha, van Genpo. Dat is een groot goed, je zit overal met je
neus bovenop, je kunt vragen wat je wilt. Maar de overgave en de beproeving die
daarbij horen, zijn ook een gegeven. Van ‘s ochtends 5 tot ‘s nachts 12 uur was ik bij
hem. Dag in, dag uit. De ene kant is: de relatie met de leraar is de meest concrete tool
om jezelf te openen. Van de andere kant, zitten er ook veel negatieve kanten aan, als er
niet goed mee wordt omgegaan. Voor mij gaat het niet om macht. Het gaat om een
intermenselijke band. En in elke menselijke relatie gaat het om een proces. Bij mij begon
dit als een schuren: ik, de filosoof tegen Genpo, de zenboer. Langzaam maar zeker
opende er iets en groeide er intimiteit. Ik heb hem leren kennen tot in al zijn vezels. Je
brengt zoveel tijd met elkaar door en je kunt niets verhullen. Hij is nog altijd mijn leraar
en inmiddels ook een intieme vriend van me, dat had ik van tevoren nooit verwacht.
In een vriendschap zit meer vrijblijvendheid dan in een leerling-leraar verhouding. Het
ritueel van shoken, jukai en shuke tokudo vormen in diverse fasen op de weg de
bekrachtiging van een commitment. Bij zen kennen we het ook formele individuele
gesprek, daisan. Maar tussen mij en Genpo vond de verdieping ook plaats in de
alledaagse activiteit, in de omgang met elkaar en in mijn waarneming van hoe Genpo
met zijn studenten en de sangha omging. Hoe vaag zen als mystieke weg ook lijkt, het is
tegelijk heel precies, heel ambachtelijk, met een helder besef van de momenten waarop
bepaalde non-duale ervaringen een rol spelen en het herkennen van de diverse niveaus
van ontwaken. En wat dit ontwaken bij een persoon teweeg brengt in de periode die
daarop volgt.

Binnen zen verwerken we innerlijke ervaringen in het contact en onderhoud met een
specifieke persoon die je voor jezelf als leraar op je pad ontmoet. Het gaat dan over iets
heel specifieks. We vergeten dat wel eens. We zeggen al gauw: ‘zen gaat over het leven’.
Ja, alles gaat over het leven. Of zen gaat over de dingen zoals ze zijn. Maar zen betreft
een specifiek pad, het is een ambachtelijk proces en de leraar gaat daarin voor. Dat is
het verschil. Ik ben in 1986 het proces in gegaan en ik deed dat met een bepaald
persoon. Je gaat met iemand een traject in dat heel specifiek is. Voor mij was de ambitie
inzicht te verwerven, voor een ander is de ambitie overgave, God vinden, vrijheid, of
een goed mens zijn. Ik ben nu tien jaar zelfstandig leraar. Waar je je in begeeft, is een
specifieke vorm van pedagogiek, van omgaan met mensen. Je werkt actief met de
menselijke geest. Het is specifiek in het gebruik van taal, je staat op een bepaalde
manier in de werkelijkheid en de leerling absorbeert het fysieke contact. Je werkt ook
met en vanuit specifieke ervaringen en met verschillende perspectieven. In koan
training heb je te maken met die perspectieven en in het proces ga je van perspectief
naar perspectief. Je begint vanuit verwardheid en een verlangen, je krijgt op een zeker
moment een eenheidservaring en ziet dat het licht dat schijnt op de wereld anders is
dan je ooit had gedacht. Vervolgens ga je naar de veelheid binnen die eenheid en naar
de eenheid binnen de veelheid, enz. Je hebt de weg van beoefening nodig om te leren
omgaan met die perspectieven, en vooral ook om oprecht te blijven en niet te vluchten
in een perspectief als het lastig wordt. Een ervaren leraar geeft je geen kans om te
vluchten. In zo’n proces loop je onvermijdelijk tegen delen van jezelf aan, die je niet wilt zien. Dan is het gemakkelijk deze over te slaan of uit de weg te gaan. Als je in je eentje
deze weg gaat, is die valkuil om lastige kwesties te vermijden levensgroot. Maar met
een leraar lukt dat niet, een leraar wijkt niet.Sommige mensen nemen een time out van de beoefening en komen dan na een halfjaar terug, en dan is het fijn dat de leraar er nog steeds is. Maar die leraar is er ook als je ergens niet aan wilt. Hij of zij wijkt niet. De leraar ziet waar studenten staan, wat ze
nodig hebben en waar ze aan toe zijn. De leraar ZIET je. Zen beoefening is te vergelijken
met een open hartoperatie, het is belangrijk dat je niet halverwege stopt. Meditatie,
workshops, retraites, koans, teksten etc. zijn hulpmiddelen, en de leraar is dat ook. Als
je meerdere leraren hebt, kun je vluchten. Als je er één hebt, lukt dat niet. Met die
leraar, de root-teacher, breng je lange tijd door. Er moet iets kunnen groeien. Genpo
had formeel ca. 4-500 leerlingen, maar feitelijk waren dat er zo’n 20. Ik heb daardoor
ook geleerd wat ik niet moet doen. Als ik intiem wil zijn met mijn leerlingen, dan zitten
er grenzen aan de capaciteit, aan deelname aan retraites, bv. De kwaliteit van de relatie
staat voorop. Ik ben daarom ook eerder afhoudend, dan dat ik iemand aanmoedig
student te worden. Ik vraag iemand die shoken wil doen, er toch nog eens over na te
denken.

Zen in onze tijd is totaal anders dan in vroegere tijden, in China of Japan. En voor de leek
is het ook weer anders dan voor de monnik in een klooster. Ik sta op de werkvloer,
Genpo runde een klooster. Ik was een van de weinige leken in zijn kring. Voor mij en
mijn leerlingen geldt dat ze partners, kinderen en banen hebben. En drukke agenda’s.
Iedereen kent daardoor een hoogstpersoonlijke situatie, onvergelijkbaar met die van
een ander. Vanaf het begin dat we ‘ja’ zeggen tegen elkaar in het shoken-ritueel, bevind
ik me met elke formele leerling in een onderzoeksproces. En de vorm die zich daarin
ontwikkelt, is met elke student anders. We leven niet onder een dak, ik ben niet
onbeperkt beschikbaar. Het mooie van onze tijd is, dat we buiten elke monastieke
structuur om kunnen werken. Dat wil ik ook. Naast de formele leerlingen en mensen die
de avonden en zendagen bezoeken, zijn er ook contacten met mensen die niets met zen
te maken hebben en die vanuit een geheel andere achtergrond een relatie voor
verdieping aangaan.

Ik houd van het proces. De mooiste kanten van het leraarschap, zijn de processen, de
situaties, waarop ik als leraar, noch de leerling invloed heeft, maar waar we beiden niet
omheen kunnen. Het is bij tijd en wijle krankzinnig. Ik voeg me naar de innerlijke
motivatie van een persoon. Elke relatie kent fasen waarop er werkelijk iets op het spel
staat, waarbij de vraag heel actueel en dringend wordt: kun je loslaten en vallen, of blijf
je je nog even hangen? Het pad stelt telkens weer je vooronderstellingen ter discussie.
Ik had niet door mijn eigen fundamenten heen kunnen zakken zonder de aanwezigheid
van de leraar. We zijn opgegroeid met die vooronderstellingen, ze zijn waar voor ons en
een houvast in ons leven. Als er dan iemand aan begint te peuteren, dan wekt dat angst.
Maar als je zo’n vooronderstelling kunt opgeven, opent dat een enorme ruimte van
vrijheid en opluchting.

Zen in het westen (deel 3): rituele en symbolische overdracht
Dit is het derde deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen
workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.

We hebben het eerste veld, de leraar-leerling verhouding, besproken. Wat betreft het tweede
veld, de rituele en symbolische overdracht, kunnen we bij het boeddhistische jargon beginnen,
de taal, met begrippen zoals onwetendheid, verlichting, Nirvana, leegte, vorm, skandha’s,
karma, boedhha-natuur et cetera. Is een dergelijk jargon noodzakelijk of niet?


Als schrijver is het van meet af aan mijn ambitie om het jargon te kunnen omzetten naar onze
taal. In een van mijn boeken over de levens en woorden van grote zen leraren, heb ik slechts
een woord niet omgezet: dao. Maar de rest is in Nederlandse begrippen vertaald. Woorden
kunnen voor verwarring zorgen. Ze komen uit diverse taalgebieden in Azië en ontstaan in
verschillende perioden en hebben verandering van betekenis ondergaan. Als je het hebt over
sunyata, ‘leegte’, dan is het de vraag, of het wel goed is vertaald en of we het over hetzelfde
hebben?

Dan zijn er de rituelen, zoals buigen, zazen, daisan (formeel persoonlijk onderhoud), de
boeddhistische dienst. Zijn rituelen noodzakelijk of niet?

Met de handeling druk je een intentie uit. Als je een ritueel ‘zomaar’ doet, zonder intentie of
omdat het moet, kan het ‘leeg’ worden. Zen in Japan is mede daardoor uitgehold. Zeker
anderhalve eeuw is dat proces aan de gang. Tegenwoordig komen zen monnikken uit Japan naar
het Groningse Uithuizen, om in het klooster van Tenkei Roshi te onderzoeken hoe zen ritueel
beoefend wordt.

De hele superstructuur is in wezen her-innering. De leraar helpt je voortdurend je te herinneren
aan een voornemen, zoals de Sangha, de gemeenschap, dat ook doet. De rakusu, de
symbolische en verkleinde uitgave van de kesa van de Boeddha, is een herinnering aan wat ik
hier (in deze zendo in Lelystad) doe, waarvoor ik hier zit en aan wie of wat ik werkelijk ben. Ik
herinner me mezelf niet als een individu, maar als een open, grenzeloze plek, waarin alles
samenkomt.


Je buigt, je doet de staande of de volle buiging (met het voorhoofd tegen de buigmat), er zijn
recitaties zoals het Hart Soetra, dat is allemaal deel van een overlevering en het is heel erg
Japans. Een belangrijke vraag als het gaat om integratie is, moet er iets aan die rituelen veranderen? Wat ik nog wel eens hoor, is dat mensen de rituelen ‘raar’ vinden, of ‘niet leuk’. Ik heb zelf voor een lange tijd een schurende relatie gehad met het rituele corpus. Mijn leraar Genpo Roshi zei altijd, je kunt er pas afstand van nemen, als je het ritueel door en door kent. Dat is ook zo, dan weet je waartegen je ageert. Ik heb het hele ritueel tandenknarsend tot me genomen en verteerd en er vervolgens tien jaar afstand van genomen. En nu begin ik het te herontdekken en werkelijk te waarderen.


Voor mij, als 21 e eeuwse Europese zen leraar, is het de vraag: wat is behulpzaam in de uitvoering
en het onderhoud van ons proces van herinnering. En elke beoefenaar en elke Sangha dient zich
die vraag te stellen. In onze Izen retraites heb ik herontdekt, dat het uitvoeren van de
boeddhistische dienst volgens het boekje, geen kwestie is van ‘leuk vinden’. Als iedereen zijn of
haar verzet en weerstand heeft opgegeven, ervaar je dat er één lichaam is dat het ritueel tot
expressie brengt, via elk individueel Sanghalid. Het is die ervaring waarover het in de
zenbeoefening gaat, de diepe en fundamentele verbondenheid van alle leven met jouw bestaan.
Het reciteren gebeurt niet door de gemeenschap, maar door de gemeenschap in jouw persoon.
Het lijkt of je innerlijk wordt opgerekt en in één moeiteloze beweging buigt en zingt. Rituelen
openen je voor alles en iedereen, mits met de juiste intentie uitgevoerd.


Ik verzorgde jarenlang het slagwerk in een band die geïmproviseerde jazz speelde. Mijn nirvana-
momenten bij het musiceren, waren dat de gehele band in mijn slagwerk zat, dat de gehele
band speelde door mij heen en me leidde; het was absoluut een samenvallen met, een
eenheidservaring, alles bewoog door me heen en gebruikte me als instrument, letterlijk.
Laten we in ons onderzoek ook de symbolen meenemen, zoals een Boeddhabeeld, het wierook,
een mala of rozenkrans. Symbolen kunnen een katalysator van je proces zijn. Een Boeddhabeeld
staat ergens voor. Het staat voor je intentie, voor een specifieke ervaring die belangrijk is in je
proces. Het kan je motiveren, je richt je passie erop. Zen technisch gesproken bén je dit beeld.
Als dat besef tot je door dringt, valt er een ander licht op het beeld. Zolang je het nog buiten
jezelf plaatst, blijft het dat beeld op die tafel.

Zen in het westen (deel 4): transformaties en initiaties
Dit is het vierde deel van een teisho uitgesproken door Maurice Knegtel Sensei tijdens een zen
workshop in Lelystad op 4 november 2017. Eerwaarde Ben Claessens maakte de transcriptie.

Bij Jukai, de wijding tot boeddhist, geldt in het algemeen, dat een student zich realiseert: mijn
leven is mijn leven niet. Waarbij onmiddellijk de vraag opdoemt: maar wiens leven is het dan
wel? Dan zegt onze traditie: het is het leven van de Boeddha, een wakkere aanwezigheid in
onszelf, de Dharma, alle dingen en alle levende wezens waarmee mijn leven diepgaand is verbonden en de Sangha, de harmonie tussen deze beide, alsook de orde der dingen. Als die ervaring een echt besef is geweest, dan heb je een probleem. Immers, de oude jas past je niet meer goed. Vanuit dat besef klopt het niet langer dat mijn leven het leven van Maurice is.


Mensen die Jukai ontvangen zeggen publiekelijk: in mij leeft iets anders en ik weet niet wat het
is. De transformatie heeft dan feitelijk al plaatsgevonden en krijgt een uitdrukking in Jukai, dat
als ritueel het licht op die transformatie zet. Je gaat voor de gemeenschap en familie staan en
zegt letterlijk: mijn leven is het leven van de Boeddha. Het is de rituele expressie en
bekrachtiging van iets dat reeds het geval is. Je ondergaat een transitie en je bezegelt haar door
het uitspreken van een intentie, je gaat er publiekelijk voor staan. De mensen die erbij waren,
zijn en blijven de levende getuigen van jouw uitgesproken intentie.


Je regelt het niet zelf, je ontvangt Jukai en dat is het logische gevolg van het gegeven mijn leven
is niet mijn leven. Iedereen die Jukai ontvangt, ondergaat feitelijk de bekrachtiging van de
gemeenschap. Het zijn fasen en gradaties van incarneren. Stap voor stap incarneert datgene wat
niet begrijpelijk en onkenbaar is, maar steeds aan den lijve wordt ervaren. Ik kan er niet de
vinger op leggen, ik kan het niet vasthouden, of het in een formule weergeven, het enige wat ik
kan doen, is het tot in mijn poriën ervaren. Incarneren, in het vlees gaan zitten, is een prachtige
term. Dat proces, die transformatie, de incarnatie gaat schoksgewijs. Langzaam maar zeker
dringt het dieper door. In Jukai bekennen leerling en leraar zich samen tot de levende traditie.
En weer verder in het proces, bij Shuke Tokudo, verenigen Jukai en de leraar-leerling relatie
bekrachtigd in Shoken zich, en dalen leraar en leerling samen verder af in een intiemer geestelijk
proces. Het ongeborene krijgt al gaandeweg meer handen en voeten krijgen. Initiaties zijn
daarvoor noodzakelijk, vind ik.


Wat dit proces betreft, ben ik voorstander van kleine groepen. Ik ben dan ook zeer gelukkig met
de kleine groepen die her en der ontstaan onder de paraplu van Izen. We gaan uit van het
archaïsche model van cellen, zelfsturende eenheden onder begeleiding van personen die nauw
met de leraar verbonden zijn. Toen we indertijd binnen de stichting bespraken hoe we verder
zouden gaan, kwamen we uit op kleine, zelfsturende cellen, cellen waarvan geen buitenstaander
weet dat ze bestaan, noch waarmee ze bezig zijn. Dergelijke kleine groepen kennen we uit de
Griekse wijsgerige traditie en uit de eerste eeuwen van het christendom. In die overzichtelijke
spirituele bedding kon iets uitzonderlijks gebeuren, iets wat we nu in onze westerse culturele
omgeving in de zen beoefening ook kunnen beleven. De studenten komen op bepaalde plekken
samen, bijvoorbeeld in huiskamers of kelders, en ze weten zelf niet wat ze beoefenen. Ze weten
alleen dat het om iets wezenlijks gaat, ook al hebben ze geen idee wat het is.