Dit is een vraag die een ieder van ons betreft. Je weet dat je doodgaat. En je weet niet wanneer.
En je weet niet hoe.
Natuurlijk krijgt deze vraag een brandende urgentie, als de specialist je vertelt dat je
ongeneselijk ziek bent en dat je nog een paar maanden hebt te leven. Maar eigenlijk zou deze
vraag een brandende urgentie moeten hebben voor elk zelfbewust, sterfelijk leven. Je weet dat
je doodgaat en je weet niet wanneer.
Er is een oude boeddhistische oefening die dit weten omzet in ervaren. Je gaat zitten in
meditatie en visualiseert voor jezelf dat je nog een jaar hebt te leven. Wat ga je in dat jaar
doen? Vervolgens visualiseer je dat je nog een maand hebt te leven. Wat ga je doen in deze
maand? Daarna visualiseer je dat je nog een week hebt te leven. Wat doe je in deze week? En
dan visualiseer je dat je precies een dag hebt te leven. Wat doe je op deze ene, laatste dag?
De dood maakt eerlijk. Met hem valt niet te sjoemelen. Hij verschaft ons geen uitweg en hij staat
geen uitstel toe. In het licht van de dood kan ik niet anders dan mijn eigen leven leven. Immers,
het is mijn dood, ik sterf. In het licht van de dood vind ik mijn eigenheid. Doe ik wat ik in mijn
leven heb te doen? Leef ik mijn eigen leven en niet dat van anderen, of een leven dat door
anderen wordt ingevuld. Ben ik op de plek waar ik ‘thuis ben’? Ben ik met de mensen met wie ik
heb te zijn? Mijn vaders overlijden op mijn vijftiende heeft mijn leven ongevraagd vanaf dat
moment in dit schrille perspectief geplaatst. Ik doe wat ik in mijn leven heb te doen. Ik kan niet
anders. Ik volg mijn weg. Dit heeft niets te maken met een egocentrisch streven, maar met het
feit dat alleen ik mijn leven kan leiden. Welnu, leef ik het ook echt? Draag ik mijn bestaan? Sta
ik voor mijn leven? Dat is de vraag. En leef ik mijn leven nu? Uitstel is zinloos in het licht van de
dood.
Met de vraag ‘doe ik wat ik in mijn leven heb te doen?’, begint een oefening. Ik zal mijn angst
moeten uitstaan om echt alleen te zijn, want alleen ik kan mijn leven leven. En ik zal mijn angst
moeten uitstaan om mijn bestaan werkelijk te dragen en te zeggen: ‘Kijk, dit is mijn leven. Dit is
het. En dit heb ik te doen.’ En dan handelen, loslaten, springen. Het uitstaan van de angst, het
met de angst aanwezig zijn, zonder er iets mee te doen en de angst, als het ware van binnenuit
proeven, innemen en verteren, is een exercitie die nauw met dood samenhangt. Als je
visualiseert dat je nog een maand hebt te leven, dan is het eerste wat opkomt de angst. De
angst om het leven te verliezen. De angst om al het goede achter te laten. De angst voor het
niet weten wat er komen gaat. Maar ook de angst om mijn leven te leven. Deze angst is van mij
en hij dient een plek te krijgen. Hij toont me in alle helderheid wat het geval is. Ik mag hem niet
wegdrukken, ik wil hem omarmen als een intelligente kwaliteit van mijn bestaan. De angst
uitstaan is oefening. Dit wil zeggen, dat het niet gaat om slagen of falen.
Met de vraag ‘doe ik wat ik in mijn leven hebt te doen?’, begint een oefening waarin ik steeds
weer strand in compromis en uitstel. Mijn goede redenen om niet te doen wat ik heb te doen,
zijn me meer waard dan het echt mijn weg gaan. En zeker, ik heb mijn hypotheek, ik heb
kinderen groot te brengen, ik heb een vaste aanstelling in tijden van recessie. En ik sta alleen in
het volgen van mijn weg, en dat maakt me weerloos. Maar de dood kent geen uitweg. Ik moet
terug naar de vraag, alsof het mijn laatste dag is: is dit nu wat ik heb te doen? Is dit de plaats
waar ik ‘thuis ben’? Zijn dit de mensen met wie ik heb te zijn?