Hoe leef je wat je ten diepste bent?
Door: Maurice Shonen Genko Knegtel Roshi
Ter gelegenheid van Gertjan Sunyata-Sunyata Mulder Sensei’s Dharma-transmissie
Op ons geestelijke pad herinneren we onszelf totaal anders dan wie we denken wie we zijn. Wie
we zijn komt gaandeweg ons zelfonderzoek in een volstrekt ander licht te staan door de
realisatie van ons ware zelf. Ons ware zelf is het zelf dat echt is, dat we aan den lijve ervaren en
niet iets, wat we van onszelf hebben gemaakt.
De realisatie van ons ware zelf is een numineuze ervaring, zoals Tjeu van den Berk het in
navolging van C.G. Jung heeft genoemd in zijn boek ‘Het numineuze’ (Uitgeverij Meinema,
2005). We kunnen ook zeggen: ze is een mystieke ervaring, een non-duale ervaring, of een
sacrale ervaring, een ervaring van het gans andere, voorbij mijn willen en weten, een
‘buitenplaats’ (Grieks: sak) waar ik nooit bij kan.
Wat realiseren we ons als we onszelf ten diepste ervaren, zonder de vervormingen van ons
intentionele bewustzijn, van onze aanduidingen, ons denken, onze voorkeuren en gevoelens?
Wat we ons dan realiseren, dat kunnen we niet zeggen. We weten het niet. Woorden keren
ervan terug, ideeën schieten eraan voorbij, het ontglipt aan onze kenvormen. Ik weet niet wat ik
ten diepste ben.
Maar als ik aan dit niet weten voorbij ga, dan kan ik wel degelijk uitdrukking geven aan de
realisatie van mijn ware zelf. Die uitdrukking is mijn ware zelf niet, zoals de wijzende vinger niet
de maan is. Die uitdrukking is mijn ware zelf niet, het is de realisatie van een aspect van mijn
ware natuur. Wat ik me realiseer, is slechts een facet, een kant van de veelzijdige diamant die ik
ten diepste ben.
Drie aspecten van mijn ware natuur
Naast Shitou ‘Wat in het blikveld verschijnt, dat is de Weg’ Xiqian (700 – 790), schrijver van de
Sandokai, ‘De identiteit van veelheid en eenheid’, is Mazu ‘Meester Paard’ Daoyi (709 – 788)
historisch gezien een van twee grondleggers van Zen in China. De latere twee stromingen van
Zen, de Rinzai en de Soto, vinden in deze Meesters hun oorsprong. Bij Meester Mazu, die ging
als een os en loerde als een tijger en wiens uitgestoken tong zijn gehele neus bedekte, komen
we drie belangrijke aspecten van de realisatie van onze ware natuur tegen in de volgende drie
anekdotes. Overigens zijn deze anecdotes weer pregnante expressies van Mazu’s Dharma, zijn
hoogst eigen wijze waarop hij leefde wat hij ten diepste was.
Eerste anecdote. Op een dag vergezelde Baizhang zijn leraar Mazu tijdens een wandeling. Een
vlucht wilde ganzen vloog juist voorbij. Mazu vroeg: ‘Wat is dat?’ Baizhang antwoordde: ‘Wilde
ganzen’. Mazu vroeg: ‘Waar zijn ze heen gevlogen?’ Baizhang antwoordde: ‘Ze zijn al weg.’
Mazu pakte Baizhang bij zijn neus en draaide deze zo hard om, dat de laatste het
uitschreeuwde van de pijn. Mazu vroeg: ‘Hoe kun je zeggen dat ze zijn weggevlogen, terwijl ze
al die tijd hier zijn geweest?’ Toen Baizhang deze woorden hoorde ontwaakte hij.
Deze anekdote drukt de fundamentele verbondenheid en intimiteit met alles wat is als een
aspect van mijn ware zelf uit. Dit is expliciet het mystieke aspect van mijn ware natuur, het
numineuze bij uitstek. Niets is gescheiden van mijn aanwezigheid in dit moment. Alles wat zich
voordoet, verschijnt in mijn aanwezigheid, hier, in dit beperkte lijf. Er is geen buiten en geen binnen, geen komen, geen gaan, geen gans, geen geluid en niemand die hoort, er is alleen
maar ‘Gak! Gak!’
Tweede anekdote. Op een dag toen Feng een zware kruiwagen voortduwde zat Mazu met
uitgestrekte benen op de weg. Feng vroeg: ‘Zou de eerwaarde zijn benen willen intrekken?’
Mazu antwoordde: ‘Wat eenmaal is uitgestrekt, wordt niet ingetrokken.’
Feng zei: ‘Wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet worden gestopt’ en hij reed met de zware
kruiwagen over de benen van Mazu. Met gewonde benen ging Mazu terug naar de zaal van het
onderricht, greep een bijl en sprak: ‘Degene die zojuist de benen van deze oude monnik
verwondde komt naar voren.’ Feng kwam te voorschijn en strekte zijn nek uit voor Mazu. Mazu
legde de bijl weg. Deze anekdote drukt de indringende realisatie uit dat dit het is, deze uit diepe karmische sporen geweven vleesjas is alles wat er is. Alles komt samen in wat ik ben, precies zoals ik dat ben, zoals ik dat opgetreden in afhankelijkheid van alle condities die mijn leven bepaalden ben
geworden. Amor fati: wat eenmaal in beweging is gezet, kan niet worden gestopt. We rijden
voortdurend over de benen van anderen heen. Dat is tragisch en we kunnen ons er maar beter
van bewust zijn en ervoor gaan staan: ‘Ja, Meester, hier ben ik, ik kan niet anders.’ Met deze zo
concrete karmische vleesjas heb ik het te doen, dit is het enige instrument in handen van alle
dharma’s. Derde anecdote. Meester Wu-yeh van Fen-chou kwam bij Mazu in de leer. Mazu sloeg hem
gade met zijn knappe verschijning en zijn stem als een klok. Daarop sprak hij: ‘Wat een
indrukwekkende Boeddha-hal en er is geen Boeddha in te vinden!’ Yeh viel op zijn knieën en
vroeg: ‘De geschriften van de Drie Voertuigen begrijp ik in grote lijnen. Ik hoor voortdurend
spreken over de Zen leer “Jouw aanwezigheid is de Boeddha” en daar begrijp ik niets van.’
Mazu sprak: ‘Juist de aanwezigheid die het niet kan begrijpen, die is het, en verder is er niets
anders.’ Yeh vroeg: ‘Welke is dan de bekrachtiging die de Meester Patriarch uit het Westen in
het geheim overleverde?’ Mazu antwoordde: ‘Eerwaarde, wat maak je je druk! Ga nu maar weg
en kom een andere keer terug.’ Yeh maakte aanstalten om naar buiten te gaan. Toen riep Mazu:
‘Eerwaarde!’ Yeh draaide zijn hoofd om. Mazu vroeg: ‘Wat is het?’ Yeh ontwaakte en maakte
een volle buiging. Mazu sprak: ‘Jij dwaas, waarom buig je?’
Deze derde anekdote brengt in herinnering dat niet ik het ben die mijn hoofd omdraait en
reageert, maar dat er iets anders door me heen werkt. Ik kom altijd te laat. Ik arriveer als de
handeling al heeft plaatsgevonden, het geluid reeds heeft geklonken, de gedachte is
gepasseerd. De ander en al het andere zijn al binnen nog voordat ik ‘Ik’ kan zeggen. Iets gaat
zijn gang en ik ben het niet. Precies dit is mijn ervaring van het sacrale, het ‘gans andere’ bij
uitstek en een derde aspect van mijn ware zelf.
Op basis van deze drie aspecten van mijn ware natuur, wat is nu mijn Dharma? Hoe leef ik wat
ik ten diepste ben? Op welke wijze druk ik mijn ware zelf uit?
Integrale zen
Integrale zen: mijn dagelijkse activiteit is meditatie. Ik druk het uit in alles wat ik doe, op elke
plek waar ik ben en in elke relatie die ik aanga. Dus altijd midden in de samenleving, op de
werkplek, in het opvoeden van de kinderen, in mijn jachtige gang door de grootstad, zonder
extra’s. Dit is dus op geen enkele wijze zichtbaar voor anderen, het heeft weinig religieus of
geëngageerd, ik kan er niets aan ontlenen. Voor mezelf is het eindeloze oefening, ik zal
telkens weer terug moeten keren uit mijn bevangenheid en de zuigende werking van mijn diepe
karmische sporen naar mezelf, mijn aanwezigheid, de werkvloer waar de werkelijkheid werkt.
Hoe ik dat doe, dit terugkeren naar mezelf, is hoogst persoonlijk en werkt alleen voor mij. Voor
mij is dit auditief waarnemen. Ik keer on the spot terug naar wat ik hoor en wat hoort en ben
onmiddellijk terug bij mijn ware zelf. Voor anderen kan het kijken, ruiken of aanraken zijn, een
terugkeer naar de ademhaling of de onderbuik, of het kunnen energetische oefenen zijn, zoals stevig staan met beide voeten op de grond, of het rechten van de rug, openen van de borst en
in de gegeven situatie fysiek aanwezig zijn.
Initiatie
Initiatie: mijn dagelijkse leven is het uitoefenen van aspecten van mijn ware natuur. Om te leven
wat ik ten diepste ben, moet ik gaan staan voor wat ik ten diepste ben. Dit doe ik in initiatie
rituelen. Het eerste intitiatie ritueel waarin ik dit doe is Jukai, het ontvangen van de tien
voornemens die me eraan herinneren wie ik werkelijk ben. Een tweede initiatie is een
verdieping hiervan, Shuke, het onvoorwaardelijk leiden van mijn leven precies zoals het is. Een
derde initiatie is Shiho, de bekrachtiging van mijn leven zoals het is.
In het ritueel zeg ik ten overstaan van mijn geliefden en mensen met wie ik samen deze weg ga
wie ik ten diepste ben: de Boeddha, de altijd wakkere aanwezigheid, de Dharma, alles wat in
die wakkere aanwezigheid verschijnt en de Sangha, de orde der dingen in zowel de ruimte als
de tijd. Ik krijg een rakusu, de verkleinde vorm van het kleed van de Boeddha, ‘het lichaam van
de Boeddha’, ter herinnering. Elke keer als ik de rakusu omdoe, herinner ik mezelf eraan wie ik
werkelijk ben.
Maar ik neem me bij mijn ‘doorgang’, hetgeen een initiatie feitelijk is, ook bepaalde zaken voor
die ik vanaf dat moment voornemens ben uit te oefenen, in praktijk te brengen. De zaken die ik
me voorneem zijn aspecten van mijn ware zelf, zoals ik deze wellicht heb gerealiseerd. Zo is
bijvoorbeeld ‘niet doden’ een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik fundamenteel en
intiem verbonden ben met alles wat leeft. Zo is ‘niet nemen wat me niet is gegeven’ een
eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat mijn ware natuur onbeperkt is en ik feitelijk een
vanuit een overvloed leef en geen tekort. Zo is ‘geen schadelijke verdovende middelen
gebruiken’ een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik feitelijk altijd wakker ben, het
oog slaapt nooit. En ‘niet liegen’ is een eindeloze oefening, die me eraan herinnert dat ik leef
vanuit de enige realiteit die is, maar die ik nooit zal kunnen aanduiden, uitspreken, kennen of als
‘waar’ zou kunnen bestempelen.
Incarnatie
Incarnatie: het licht laten doordringen tot in elke porie van mijn huid. Om de Dharma in mijn
leven zich vrijelijk te laten uitdrukken, moet ze vrijelijk beschikking hebben over alle kwaliteiten
en patronen waaruit mijn leven is geweven. Mijn vleesjas moet niet te strak zitten om vrij te
kunnen functioneren. Dit betekent dat emoties, wilsafecten, afkomst, verleden, mijn
diepliggende karmische sporen in het licht moeten komen, zodat dat ik weet dat ze er zijn en er
vrijerlijk gebruik van kan worden gemaakt. Zolang emoties onder de grond zijn gestopt en
patronen in het donker functioneren als een guerrilla, beperk ik mezelf en ben ik een
gehandicapte Boeddha. Pas als ik mijn individuele bestaan in al zijn aspecten en facetten heb
aangenomen en daarvoor volledig en diep heb gebogen, is de Dharma in staat vrijelijk gebruik
te maken van deze unieke vleesjas waarmee het in de wereld staat. Dan zijn al mijn kwaliteiten
‘verlichte kwaliteiten’, afgestemd op en in dienst van de situatie. Daar werkt het ‘gans andere’
ongehinderd en onbeperkt door me heen: iets gaat zijn gang en ik ben het niet. Mijn leven is
een pijp om de Dharma doorheen te laten stromen.
Het in het licht laten treden van mijn emoties en diepliggende patronen betekent oefenen,
oefenen, oefenen. Oefenen met Jungiaanse handvatten zoals opstellingen en energetisch werk.
Oefenen met Tibetaanse technieken om geperverteerde emoties zoals angst, in de
geperverteerde vorm van agressie, mezelf geheel ten deel te laten vallen en tot in elke porie
van mijn lichaam te ervaren, tot het moment waarop ik angst ben geworden, niets dan angst,
enkele en alleen deze open en verlichte energie. Pas dan ben ik innerlijk vrij om angst in elke
situatie te laten opkomen en te laten werken voor mij, in plaats van blind gedreven te worden
door de geperverteerde angst in de vorm van agressie.
Uitgaande van jouw herinnering aan jouw ware natuur, die in niets verschilt van mijn ware
natuur, wat is nu jouw hoogst persoonlijke en volstrekt unieke uitdrukking van wie je werkelijk
bent? Ofschoon de Dharma noch van jou is, noch van mij, heb ik je mijn Dharma gegeven en
heb jij die schier twintig jaar lang ontvangen. Nu vraag is je Shunyata-Shunyata Sensei, wat is
nu jouw Dharma?
PS Het Sanskriet begrip Dharma is een begrip met een rijke betekenis. De beperkte betekenis
van het woord Dharma is ‘onderricht, leer’, maar ook ‘Weg’ en ‘Wet’. De betekenis van het
woord dharma’s is ‘dingen’, zowel de zogenaamd levenloze als de levende dingen. De bredere
betekenis van het woord Dharma is ‘datgene wat door me heen stroomt’, ‘iets gaat zijn gang’.
Daarmee is mijn Dharma mijn karma, maar valt het er niet mee samen!