Hoe verteer je het onverteerbare? Dat is de vraag. In dit proces van verteren zullen we alle
fasen van verdriet, angst, wanhoop, berusting, woede, verdoving, overgave, verzet, ontkenning en depressie, heen en terug, op en neer, en keer op keer moeten doormaken. Verteren kent zijn
eigen wetten, zijn eigen dynamiek en zijn eigen tijd.
Eigenlijk is de enige keuze die ik heb, om tijdens dit proces wakker te blijven, of niet.
Voor het proces zelf kan ik niet kiezen, noch voor het verloop ervan, want ik zit er al tot over
mijn kruin in en het is reeds met mij begonnen. In het verteren van het onverteerbare verteer ik
niet mijn verlies, verdriet of verzet. Ik word zelf verteerd. Alles wat ik wel of niet met dit proces
wil, wat ik er wel of niet van vind, wat ik er wel of niet mee kan, wordt verteerd in het eindeloos
volgen van de cirkelgangen door de bijbelzwarte nacht en de rimpelloze dag, van de
verzengende hel, naar de verkoelende loutering, naar de sprekende stilte van de hemel – en
weer terug. In dit verteren wordt uiteindelijk elk verlangen om te stoppen met verzet, of om door
te gaan verteerd.
Als ik deze eindeloze cirkelgang niet wakend doormaak, kan mijn verlies nooit een plek krijgen
in mijn leven en blijf ik ongedurig draaien rond dit niet te dichten gat, als een hond op zoek naar
een rustplaats. In dit wakende buigen voor mijn leven precies zoals het is – een wond die niet
heelt – groeit een vertrouwen zonder hoop. Een bodemloos vertrouwen dat draagt, ook als mijn
wil, als in een proces van metaalmoeheid, door het voortdurende belasten en ontlasten, breekt
en er iets sterft in mij.