De vraag duidt precies de al te menselijke problematiek aan die het boeddhisme onwetendheid
(avidya) noemt. In de woorden van de grote Tibetaanse leraar Chogyam Trungpa Rinpoche: het
niet willen zien van wat het geval is. Dit impliceert dat we volkomen wakker zijn. We zien heel
goed wat het geval is. En we willen er niet aan. We leven vanuit een houding en een visie die
de wereld op zijn kop ziet, zoals de historische Boeddha zei. Dank je wel, Ontwaakte, voor deze
vraag!
Natuurlijk is er alleen maar dit, hier, nu. Dit concrete dat ik zie, hoor, proef, voel, aanraak, denk,
aan den lijve ervaar, op deze plaats en in dit moment. Wat ik me inbeeld, verwacht, bedenk,
vrees, me in herinnering breng, dat is louter in gedachten, denkbeeldig, niet concreet. Daar is
altijd een andere plek dan waar ik feitelijk ben. Dan of toen is niet meer of nog niet. Wat anders
is dan wat ik zie, hoor, proef, aanraak, denk, voel, komt nooit of is nooit geweest. Maar zelfs dat
ideële kan ik me uitsluitend op dit moment bedenken. Zelfs mijn voorstellingen, angstdromen en
herinneringen denk en droom ik uitsluitend nu en uitsluitend hier, in dit denkende, dromende
lichaam. Kortom, ik kan op geen enkele manier buiten dit moment treden, noch buiten de plek
waar ik ben.
De depressie ligt voor een belangrijk deel in het feit dat alles ongrijpbaar is in het enige moment
waarop ik ben. Hoe meer ik leef in dit moment, hoe meer ik hier en nu feitelijk aanwezig ben,
fysiek, geaard, gegrond, samenvallend met dit concrete lijf, hoe minder ik daar ben of dan, of in
een ander lichaam, hoe minder ik kan grijpen of begrijpen. Grijpen en begrijpen impliceren
afstand. Hoe kleiner de afstand wordt, hoe minder mijn grip en hoe minder onderscheiden mijn
begrip. Totdat alles samenvalt in dit moment en er niets meer is om te grijpen of om me aan
vast te houden. En er niets meer valt te begrijpen. Dan is er alleen maar te zijn, aanwezig zijn op dit moment en op deze plek, het enige moment en de enige plek waar ik ben, met alles wat
er hier en nu is – en dat is letterlijk alles. Voor het ik is dit dodelijk, want het heeft niets meer om
zich op te richten, zich aan vast te klampen of om zich mee te oriënteren.
De ware depressie schuilt in dit oplossen van het ik, met het oplossen van alle punten daar en
dan, waar het ik zijn bestaan aan ophangt. Het ik blijkt ineens niet meer zo echt te zijn, zo
eigenstandig, solide en hard. Het ik gedijt alleen in afstand en het wordt harder als het zich
harder vastklampt, met name aan zijn harde ideeën en oordelen. En het ik komt altijd te laat.
Het loopt achter de feiten aan, in de reflectie op wat zich voordoet. BOING!, de klok slaat. En
het ik ontstaat in de realisatie ‘Ik hoor een klok’, maar net te laat, want het geluid van de klok is
al weg. Hoe meer nu, hoe meer hier, hoe meer dit, hoe meer mijn lichaam samenvalt met mijn
lichaam, hoe minder ik kan grijpen, hoe minder ik begrijp, hoe minder ik.
Onder de depressie schuilt een angst. Een angst om te verdwijnen. En inderdaad, er verdwijnt
zeker iets wanneer ik meer leef waar en wanneer ik ben. Wat verdwijnt, is de illusie van een op
zichzelf staand, hard en soliede ik. Deze illusie verdwijnt en wat overblijft is precies wat er is.
Een kat die loert naar een mus op een bladerloze tak tegen een kraakheldere winterhemel. Het
geschreeuw van kinderen als de schoolbel gaat. De muffe geur van te lang gedragen sokken.
De zoetzure sappen van een geelgroene appel. En het ik dat daarvan geniet. Alles doet er toe,
zonder onderscheid. Alles is dit leven, jouw leven, op deze plek en in dit moment. Alles komt
precies hier samen in een diepe en fundamentele verbondenheid. Hier, waar jij nu bent. Alles
ademt een stille, maar intense, stromende vreugde van hier te zijn, dit te zijn, dit met alles
resonerende, wonderlijke, schitterende, alles omvattende en onbegrijpelijke lichaam.