Of: hoe te handelen vanuit eenheid in de waan van alledag
‘Degene die ogen en lippen sluit’. De myste blijft dicht bij zichzelf, vraagt, onderzoekt, is
ontvankelijk, open, geeft niemand de schuld, is wakker, aanwezig en aandachtig. Dit is jouw
meditatie. Je vraagt je telkens af: wat gebeurt er? Je volgt de bewegingen van je eigen geest,
verhelderd het werken van je bewustzijn, ook in je dagelijkse leven. Je weet dat je de situatie
zelf creëert. Je leeft vanuit je buik en je bent je bewust van de houding van je lichaam, die mede
de wereld creëert. Je leeft in de wereld, maar bent niet van de wereld.
‘Derhalve zorgt de Heilige slechts voor de buik en niet voor het oog.’ (Tau Te Tsjing, 12)
‘Zonder te reizen, kent de Heilige; zonder te zien, geeft hij alles de juiste naam; zonder te doen,
brengt hij alles tot stand.’ (Tau Te Tsjing, 47)
Jij bent de myste.
De myste leeft vanuit niet-weten.
Jij bent de myste. Je leeft vanuit wat je aan den lijve ervaart, pre-reflectief en voor-woordelijk,
intiem met wat zich aandient, precies zoals het is. Dit is de enige concrete, maar ongrijpbare en
onkenbare basis waar je in je handelen vanuit gaat. Je handelt op grond van wat geen grond
heeft, je leeft vanuit een fundamentele onwetendheid. Je weet niet wat je bezield, noch wat zich
voordoet. Je leeft in overgave. Je wordt ‘als een blinde ezel’ (Linji) geleid door jnana, het Licht
waarin alles verschijnt. Je leeft met de buik zoals de Heilige van de Tau Te Tsjing. Je wordt
bewogen: iets gaat zijn gang. Wat zich ook voordoet, elk geluid, elk beeld, elke tactiele
gewaarwording is een expressie van musterion, ‘het Geheim’. Dit maakt jouw leven een
onuitsprekelijk wonder: kijk, wat zie je? Luister, wat hoor je? Waarin beweeg je je en waardoor
word je bewogen? Het licht op in de diepe, diepe duisternis en maakt de myste wie hij is.
‘Maar als alle mensen in optocht gaan gelijk bij het genieten van een groot offerfeest of bij het
beklimmen van een hoogte bij het voorjaarsfeest, dan ik alleen – hoe lijdelijk, – verroer mij niet,
gelijk een zuigeling die nog niet heeft leren lachen; hoe lusteloos, – gelijk wie niet weet
waarheen zich te wenden! Als alle mensen overvloed hebben, dan ben ik alleen gelijk iemand
die alles verloren heeft.
Dat komt omdat ik het hart heb van een dwaas, – hoe dom!
Laten de gewone mensen verlicht zijn, – ik alleen ben in het donker! Laten de gewone mensen
vol begrip zijn, – ik alleen ben bekrompen! Hoe flauw is mijn schijnsel, als van de maan in haar
laatste kwartier!
Hoe vlottend ben ik, als wie zich nergens ophoudt! Laten alle mensen iets hebben waartoe ze in
staat zijn, – ik alleen ben onwetend als een dorper! Ik alleen ben verschillend van anderen
daarin, dat ik waarde hecht aan het drinken bij de Moeder’
(Tau Te Tsjing, 20)
De myste sluit niet uit
Jij bent de myste. Jouw fundamentele innerlijke houding op basis van jouw intimiteit met wat
zich voordoet, jouw aanwezigheid waarin alles oplicht, is een houding van niet uitsluiten. Alles
wat zich voordoet is welkom. Jij ‘ziet’ alles. Elke situatie is een gift. Elke handeling is een gave
(wordt gegeven). Je zegt in eerste instantie ‘Ja!’ tegen wat zich aandient. Je neemt aan wat je
bent. Jij BENT elke situatie onvoorwaardelijk – en wordt je vanuit deze instelling gewaar van
elke voorwaarde die je zelf in een situatie inbrengt (‘Ja, maar’), om deze voorwaarde aan te
nemen als JOUW voorwaarde en los te laten. Jouw voornemen om elke situatie
onvoorwaardelijk aan te nemen is het voornemen van de Shuke, de ‘thuisloze’, degene met een
geest die nergens verblijft. Jij bent de myste, de ‘thuisloze’, die gaat als wolken-en-water
(unsui).
‘Ik ben het kind in Oeganda, vel over been,
mijn benen zo dun als bamboestokjes
en ik ben de wapenhandelaar
die dodelijke wapens aan Oeganda verkoopt.
Ik ben het twaalfjarig meisje,
vluchteling op een klein bootje,
dat overboord springt,
na verkracht te zijn door een zeerover.
En ik ben de zeerover, mijn hart nog niet in staat tot liefde en begrip.
Ik ben een lid van het Politbureau,
met onbeperkte macht in mijn handen.
En ik ben de man die, langzaam stervend in een heropvoedingskamp, zijn “bloedschuld” aan
zijn volk moet betalen.
Mijn vreugde is als de lente, zo warm
dat zij bloemen doet bloeien langs alle paden van het leven.
Mijn pijn is als een rivier van tranen, zo vol
dat zij vier oceanen vult.
Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen
zodat ik al mijn huilen en lachen tegelijk kan horen,
zodat ik kan zien dat mijn vreugde en pijn één zijn.
Alsjeblieft, noem me bij mijn ware namen,
zodat ik kan ontwaken
en de deur van mijn hart open kan blijven,
de deur van mededogen.’
(Thich Nath Hanh, ‘Noem me bij mijn ware namen’)
De myste is dienstbaar
Jij bent de myste. Op basis van jouw ervaring van intimiteit gaat de ander voor, altijd en overal:
‘Na U’. Je dient, draagt en ondersteunt; je bent instrument in de handen van alle dharma’s, je
wordt bewogen. Je eerste prioriteit is: ‘Wat kan ik voor je doen?’ Je bent een gastheer/vrouw
voor wie of wat je ook ontmoet. Je oefent je in hospitality en ‘welkom heten’. Je vraagt niet:
‘Heer, hoe kan ik U dienen?’, maar dient wat je bezielt in het vanzelfsprekend dienen van al wat
op je pad komt. Daarom leef je aandachtig en ben je afgestemd op de situatie waarin je je
bevindt. Je wenst voor een ieder het goede; ‘Moge alle levens gelukkig zijn’, is jouw meest
eigen en oprechte wens. In je dienen komt het ego telkens weer op, het wordt gezien, gehoord
en gelaten voor wat het is – en terug naar de handeling. Jij bent de myste.
‘Zo ook is de Heilige bestendig een goed helper van mensen: immers hij doet het zonder
mensen te verwerpen. Zelfs van niet-goede mensen, wie wordt er verworpen? Hij is bestendig
een goed helper van dingen: immers hij doet het zonder dingen te verwerpen. Dit noemt men tweevoudig begrip. Immers, een goed man is de leermeester van de niet-goeden en de niet-
goeden zijn het materiaal voor de goede. Niet zijn leermeester achten, of aan de andere kant, niet zuinig zijn op zijn materiaal, hoe wijs men ook moge zijn, is een grote dwaling.’ (Tau Te Tsjing, 27)
De myste is afgestemd
Jij bent de myste. Je resoneert met alles wat zich voordoet. Je bent als een pijp waardoorheen
de situatie stroomt. Je resoneert met groepen mensen (dit oefen je bijvoorbeeld in de
boeddhistische dienst) en met individuen (dokusan betekent letterlijk: ‘ontmoeting alleen’, dus
met jezelf). In de laatste zin, geef je de ander terug aan zichzelf, als een spiegel, opdat de
ander zijn of haar leven kan aannemen zoals het is. Maezumi Roshi schreef in ‘On Zen Practice’
over dit afgestemd zijn op elke situatie, met precisie en aandacht:
‘Chanting is an effective means of harmonizing body and mind. Chant is with your ears, not with
your mouth. When chanting, be aware of of the others who are also chanting. Blend your voice
with their voices. Make one voice, altogether.’
(… others who are also chanting – dat woordje also, dat is zo belangrijk! Er zijn anderen die
reciteren, er is niet alleen ik!)
‘Always adjust yourself to the others, rather to expecting the other to adjust to you.’
(Dit is cruciaal, hang deze zin boven je bed! Hoe vaak zegt dat tetterende La Ligna poppetje in
ons het tegenovergestelde?! We willen toch vasthouden aan ons eigen ding? Er is een
voortdurende klaagzang over anderen en over de omstandigheden en een behoefte aan
aandacht voor onszelf. Er zijn genoeg redenen voor ‘ja maar’. En dan toch doen wat er wordt
gevraagd)
Over oryoki, het Japanse ritueel van eten: oryoki betekent: ‘precies de juiste hoeveelheid’.
Maezumi Roshi stelt: we zijn zélf oryoki. ‘Not only us but everything we see in de zendo –
Buddha’s image, candleholders, vase, bowing mat, floor ceiling – each contains everything,
completely. It is all oryoki. The whole universe itself is the container of the Buddha Tathagatha.’
Het is allemaal precies de juiste maat en hoeveelheid, afgestemd…
De myste incarneert
Jij bent de myste. Je bent een bodhisattva, de wakkere aanwezigheid waarin alles oplicht werkt
door je heen. Maar soms zit jouw sattva, jouw karmische vleesjas, wat strak, zodat bodhi niet
vrij kan functioneren. Je werkt ambachtelijk, stapje voor stapje en met veel geduld en volharding
aan jouw onteigende emoties, gedachten, diepliggende patronen en jouw ego en egocentrische
neigingen, om ze als verlichte kwaliteiten aan te nemen en vrijelijk te laten functioneren in dienst
van bodhi, de Ene, die nu voor je staat in eenzame schittering en die deze tekst leest.
Over een verlichte kwaliteit zoals angst, schrijft de Tibetaanse leraar Chogyam Trungpa
Rinpoche: ‘The crazy wisdom approach to fear is to not regard it purely as a hang-up, but to
realize that fear is intelligent. It has a message of its own. Fear is worth respecting. If we
dismiss fear as an obstacle and try to ignore it, then we might end up having accidents. In other
words, fear is a very wise message.’ Dit kun je zeggen over alle jouw emoties, gedachten,
patronen en egocentrische neigingen. Je neemt ze aan door ze je toe te eigenen (‘deze emotie
is van mij’), ze te belichamen (doorleven, voelen, fysiek ervaren) en te bekrachtigen (‘dit ben ik,
deze emotie is de manifestatie van mijn leven’).
De myste leeft in vertrouwen
Jij bent de myste. Je leeft in de handeling, zelfvergeten en bewogen door adhisthana, de
‘dragende kracht’ (Avatamsaka soetra). Jij bent alleen de handeling, zonder meer, zonder
extra’s, ongekunsteld aanwezig, zoals Deshan die terugkeert naar zijn vertrek met zijn kom in
zijn hand. ( ‘Xuefeng werkte op de berg De als rijstkok. Op een dag was de maaltijd laat.
Meester Deshan liep met zijn kom in zijn handen naar de eetzaal toe. Toen Xuefeng naar buiten
kwam om een rijstdoek te drogen te hangen, zag hij Deshan en sprak: ‘De bel voor de maaltijd
heeft nog niet geslagen en de drum heeft ook niet geklonken. Waar ga jij heen met die kom?’
Deshan keerde daarop terug naar zijn abtskamer. Later vertelde Xuefeng Yantou over dit
incident. Yantou sprak: ‘De oude Deshan kent het laatste woord niet.’ De Poortloze Poort, casus
13)
Er is een verschil tussen vipasyana (mindfulness), ‘handelen met aandacht’ en shikan, ‘alleen
maar…’. Het laatste is non-dualistisch. Dit kan zitten zijn (shikan taza), of wandelen, hardlopen,
fietsen, dansen, musiceren, schaatsen, zwemmen – eigenlijk alles, zolang je maar samenvalt
met de activiteit. Het is een handelen in puur vertrouwen. Iets gaat zijn gang. Of zoals de Tau Te
Tsing het zegt:
‘Wie studie beoefent, wordt dagelijks meer. Wie de Weg beoefent, wordt dagelijks minder. Van
minder wordt het minder, tot het komt tot daadloosheid. Door daadloosheid is er niets dat niet wordt gedaan.’ Tau Te Tsing, 48
De myste herinnert zich
Jij bent de myste. Je beoefent de zes paramita’s (geven, discipline, geduld, energie, meditatie
en wijsheid), de tien Mahayana voornemens (niet doden, niet stelen, seksualiteit niet
misbruiken, niet liegen, niet bedwelmen, geen kwaad spreken, jezelf niet verheffen ten koste
van anderen, niet gierig zijn, jezelf niet laten leiden door woede en haat en de Boeddha,
Dharma en Sangha niet bezoedelen), de vier bodhisattva geloften (hoe talloos de levende
wezens ook zijn, ik neem me voor ze allen te bevrijden; hoe diep de oorzaak van lijden ook is, ik
neem me voor haar geheel te verwijderen, hoe talloos de dharma’s ook zijn, in neem me voor
ze alle te verstaan, hoe eindeloos de Boeddhaweg ook is, ik neem me voor hem ten einde te
gaan), het achtvoudige pad (juiste zienswijze, juiste intentie, juiste spreken, juiste gedrag, juiste
levenswijze, juiste inspanning, juiste aandacht, juiste aanwezigheid) als een vanzelfsprekendheid, spontaan; ze komen rechtstreeks voort uit jouw ervaring van eenheid of intimiteit en het Licht waarin alles verschijnt. Elk voornemen herinnert je aan wie je werkelijk bent, de Ene, die in eenzame schittering voor je staat…
In de Tau Te Tsjing staat: ‘Mijn woorden zijn zeer gemakkelijk te kennen en zeer gemakkelijk te
volbrengen, maar in Al-onder-de-hemel is er niemand die ze kan kennen, niemand die ze kan
volbrengen. Mijn woorden hebben een samenvattend beginsel; mijn handelingen hebben een
richtsnoer. Inderdaad, het is slechts omdat men die niet kent, dat men mij niet kent. Die mij
kennen zijn schaars; die mij navolgen zijn kostbaar. Zo is de heilige iemand, die gekleed gaat in
een ruwharen kleed, maar een jaspis tablet in zijn boezem draagt.’ Tau Te Tsing, 70
De myste weet
Jij bent de myste. Je zegt ‘Ja!’ tegen wat zich aandient, vraagt wat je voor anderen kunt doen,
bent op de situatie afgestemd, handelt zelfvergeten en je maakt je patronen eigen, maar
uiteindelijk handel je op basis van de volgende vijf condities: de juiste plaats (hier?), de juiste
tijd (nu?), de juiste persoon (met hem, haar, hen?), de juiste handeling (dit?) en de juiste
hoeveelheid (zoveel?). Klopt dit? Ga dan verder. Klopt dit niet? Stop dan. Je weet het. Punt. Je
leeft vanuit jnana. Je weet of het klopt, maar kan het niet verantwoorden, noch begrijpen. Het is
een onmiddellijk weten, zonder waarom. Dit is een weten van het lijf, van de buik, niet van het
hoofd. Je volgt iets wat je geenszins kunt beredeneren. Je leeft vanuit een Oud Testamentisch
vertrouwen, zoals Abraham…
‘Na deze gebeurtenissen stelde God Awraham op de proef; Hij zei tegen hem: ‘Awraham’. En
deze zei: ‘Hier ben ik.’Hij zei: ‘Neem toch je zoon, je enige, die je liefhebt, Jitschak en begeef je
naar de berg Moriah en breng hem daar als een offer dat in vlammen opgaat, op een van de
bergen die ik je zal aanduiden.’ Awraham stond ‘s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel en nam
zijn twee knechten mee en zijn zoon Jitschak, hij kliefde het offerhout en begaf zich op weg naar
de plaats die God hem gezegd had.’ Genesis 22: 1 – 3
‘De knappe meesters van de Weg in de oudheid waren van een fijne en wonderbaarlijke aanleg
en geheim doordringend vermogen, zo diep dat men ze niet kan kennen. Inderdaad, daar men
ze niet kan kennen, kan men hoogstens bij benadering van hun gedrag een beschrijving geven.
Hoe aarzelend waren zij, als wie in de winter een rivier doorwaadt!
Hoe omzichtig waren zij, als wie aan alle kanten zijn buren vreest!
Hoe ingetogen waren zij, als een gast tegenover zijn gastheer!
Hoe broos waren zij, als smeltend ijs!
Hoe echt waren zij, als ongekorven hout!
Hoe wijd waren zij, als een vallei!
Hoe vermengd waren zij, als troebel water!’
Tau Te Tsjing, 15 (Alle vertalingen zijn van de hand van prof. Duyvendak, uit zijn vertaling van
de Tau Te Tsjing uit 1942)