We zijn mensen en we falen voortdurend. We falen als ouders van onze kinderen en we falen
als kinderen van onze ouders. We falen als echtgenoot of partner. We falen als werknemer of
werkgever. We falen als mens in onze menselijkheid en we falen als student of als leraar op het
geestelijke pad. We falen zeker niet altijd. Maar wel onophoudelijk.
We falen omdat we mens zijn. We falen niet alleen vanwege onze hooggespannen
verwachtingen. We falen ook omdat we als mens met een aangeboren kortzichtigheid zijn
behept: we kunnen niet om onze hoek heen kijken. We falen omdat we inhalig zijn, egocentrisch,
rancuneus, jaloers, angstig, weinig empathisch en blind voor de consequenties van ons eigen
handelen, denken en spreken.
Ons onophoudelijke falen is geen hindernis voor ons succes. We leven in een werkelijkheid
waarin de uitersten elkaar niet uitsluiten. Falen en succes hinderen elkaar niet, ze zijn beide als
mogelijkheid en realiteit in ons leven aanwezig. Toch hebben we eerder oog voor het een. dan
voor het ander. Ons falen zien we niet graag, want het is te vernederend voor ons ego. En toch,
in het bevestigen en omarmen van ons falen, bekrachtigen en omarmen we onze al te
menselijke menselijkheid. Daarbij worden we iets meer bescheiden en opener, en iets minder
krampachtig.
Als ik mezelf niet vergeef in mijn falen, word ik hardvochtig naar mezelf en anderen toe. Ik houd
het plaatje dat ik van mijn leven heb gemaakt boven mijn menselijkheid. Ik zet mezelf gevangen
in mijn oordelen, verwachtingen en ideeën. In het vergeven van mezelf met betrekking tot mijn
falen wordt mijn leven weer vlotgetrokken. Het is niet erg. Ik ben wie ik ben, een mens, met een
beperkt zicht en een geconditioneerd handelen. In de oprechte bevestiging van mijn
menselijkheid vergeef ik mezelf en ben ik vrij. Vrij om te zijn wie ik ben. Vrij om mijn successen
te vieren. Vrij om mijn falen te betreuren. En vrij om weer opnieuw te beginnen.
Een zen meester zei eens: ‘Mijn leven gaat van mislukking naar mislukking naar mislukking.’ En
dit is de uitspraak van een ontwaakte, een levende Boeddha! Kennerlijk leidt het spirituele pad
ook niet tot succes. In ieder geval niet tot het succes van het ego. Het leidt tot een bekrachtiging
van wie we werkelijk zijn. Clowns. Vagebonden, zoals in de romans van Samuel Beckett.
Zonder zelfverwijt en zonder wroeging.
Want als we werkelijk heel erg falen, zijn er twee manieren om met dit falen om te gaan. We
lijden aan wroeging of we tonen berouw. Als we lijden aan wroeging, zien we wel dat we hebben
gefaald, maar we kunnen ons dit falen niet toe-eigenen. We kunnen onze menselijkheid niet
bekrachtigen. Wroeging vreet ons van binnenuit op als een gif. We gaan kapot aan zelfverwijt,
schuldbesef en de machteloosheid om het tij te keren. Als we berouw tonen, praten we ons falen daarmee niet goed. Ik heb gefaald en de verantwoordelijkheid voor dit falen ligt bij mij. Het
ligt in mijn kortzichtigheid, het niet aanvoelen van wat er speelde, het bevredigen van mijn eigen
kortstondige verlangens. Dit weet ik, en daar sta ik voor, en dit doet pijn. Ik ben wie ik ben en ik
toon oprecht berouw over mijn erbarmelijk tekortschieten. Dit zijn de tranen om de
menselijkheid. Ze sluiten de bekrachtiging van wie ik ben niet uit. En ze sluiten de pijn om wie ik
ben niet uit. Berouw kan een startpunt zijn voor een transformatie, dat ik leer van mijn fouten en
mezelf tracht te conditioneren om anders te handelen. Berouw is in ieder geval een omarming
van mijn leven zoals het is. Het is niet perfect, soms is het zelfs een verschrikkelijke puinbak,
maar het is mijn leven en het is precies zo, zoals het is.
In de tranen van berouw toon ik vergeving van mezelf. In de tranen van berouw toon ik mijn
gerealiseerde menselijkheid.