Als ik stilzit en mijn ogen sluit en me focus op mijn overleden vader, dan is hij naar verloop van
tijd hier, op de plek waar ik nu ben. Zijn door sigaretten getaande vingers zitten aan mijn hand,
zijn verlegen glimlach speelt rond mijn lippen, mijn rug neemt zijn licht gebogen houding aan.
Mijn motoriek volgt zijn heftige bewegingen, zijn afgemeten woorden echoën in mijn mond en de
zwaarte van zijn gemoed bedrukt mijn geest. Fysiek is hij dood en hij is hier, in elke vezel van
mijn lijf en elke uithoek van mijn geest.
Niet alleen mijn vader is hier, zijn overlijden is hier ook. Elk detail van de woonkamer, de
televisie met de afscheidswedstrijd van Johan Cruijff erop, de pan met geschilde aardappels op
de eettafel, de suikerpot die mijn vader van het tafelblad oppakte en die een fractie van een
seconde later stukviel op de grond. Bijna dertig jaar geleden zag ik het leven uit mijn vaders
lichaam wegtrekken en het gebeurt nu.
En nu teisteren zijn driftaanvallen het huis en vult zijn depressie de kamers als dikke rook.
Mogen de omstandigheden zo zijn dat ze iets van dit substraat aanraken, dan verstijft mijn
lichaam en ben ik waakzaam als een stokstaartje. Wat lang geleden is gebeurd, is hier en nu
aanwezig, in elke vezel van mijn lijf en elke uithoek van mijn geest. Ook de reacties van de
kleine jongen zijn er, als een vertrouwde deun afkomstig uit de groeven van een oude
langspeelplaat.
Het boeddhisme gaat over het mijn verhouden tot. Mijn verhouden tot geboorte, ziekte,
ouderdom, dood. Mijn verhouden tot wat me in mijn leven toevalt. Mijn verhouden tot de ander
en tot mezelf, mijn gedachten, emoties, drijfveren, mijn goede en mijn slechte kanten, mijn
lichaam, mijn toekomst en mijn verleden. Als mijn verhouden tot bestaat in afstand nemen,
terugdeinzen, verzetten tegen, er vanaf willen komen, mijn ogen sluiten, toe-eigenen of
weigeren los te laten, dan begint de as van het wiel van mijn leven aan te lopen, hetgeen de
etymologische betekenis is van het Sanskriet woord duhkha, ‘slechte wagenas’. Het stokt. Het
wringt. Het knelt. Ik lijd. Maar als ik stop met me te verhouden tot en samenval met wat ik
feitelijk ben, begint de as van het wiel van mijn leven soepeler te lopen en krijg ik er zelfs plezier
in, hetgeen de betekenis is van het Sanskriet woord sukha, ‘vreugde’.
Wat lang geleden in mijn leven is gebeurd, is hier en nu. Ik probeer er niet mee om te gaan, het
is er, het is mijn leven en ofschoon het pijn doet, mag het er zijn. Misschien dat het in de luwte
van mijn niet verhouden tot zijn plaats kan vinden? En misschien dat, als ik het werkelijk toelaat
en het blijf toelaten, de reacties van het jonge kind die als diepe sporen in mijn leven liggen, in
het samenvallen met wie ik ben worden getransformeerd. Maar misschien ook niet. Misschien is
dat ook minder belangrijk dan mezelf werkelijk te omarmen zoals ik ben, mijn vader, zijn
driftaanvallen, zijn depressies en zijn dood, en de zich schrap zettende, waakzame kleine
jongen.