De weg van de Boeddha is eerste persoons onderzoek. Deze weg gaat over mij, zijn riten en
praktijken wijzen naar mij, zijn verhalen en onderrichten spreken tot mij, ondervragen mij en stellen mijn vooronderstellingen en ideeën ter discussie. De weg van de Boeddha vraagt mij om
dichtbij mezelf te blijven en elk aspect van zijn praktijk en onderricht op mezelf te betrekken.
Als ik de weg van de Boeddha in woorden tot uitdrukking breng, spreek ik over en tot mezelf.
Spreken binnen dit eerste persoons perspectief is belangrijk, want ik maak daarmee een
ongearticuleerde, diep gevoelde ervaring inzichtelijk voor mezelf. Door voor mezelf uit te
spreken wat ik ten diepste ervaar, realiseer ik me zaken helderder. Het kan heel behulpzaam
zijn dit ten overstaan van derden te doen. Echter, de communicatie dient mijn eigen onderzoek.
De ervaringen blijven mijn ervaringen, daarover spreken met anderen is als het delen van een
lege schil.
Natuurlijk kan mijn enthousiasme een drijfveer zijn om te spreken over mijn weg en mijn
ervaringen. Ik ben zo blij voor mezelf, dat mijn hart en mond ervan overlopen. Zolang ik dichtbij
mezelf blijf en mijn ervaringen uitspreek, hoef ik niet bang te zijn dat ik het leven van een ander
ga leiden. Maar spreken over mijn ervaringen is niet in de eerste plaats de wijze om de weg van
de Boeddha uit te dragen. De weg van de Boeddha draag ik uit door hem voor te leven. Wat
leef ik dat voor? De Boeddha’s onderricht als een tot vraag maken van mijn eigen bestaan. De
Boeddha’s praktijk als een bereidheid om mezelf te blijven openen, blootstellen en
onderzoeken. De Boeddha’s riten als een mezelf vergeten in de handeling en daarin onverdeeld
aanwezig zijn. De Boeddha’s ethos als een ontvankelijkheid die niets uitsluit. De Boeddha’s
innerlijke houding als een zonder voorwaarden zijn en een geven zonder reden. En wat ik
voorleef is de mislukking, een eindeloos falen, ofwel het feit dat mijn leven oefening is en dat ik
telkens weer opnieuw begin. Dit voorleven wordt gekenmerkt door de moeiteloosheid als die
van een slak die zijn slijmspoor nalaat.
De Boeddha sprak over ‘het wonder van het onderricht’. Dit wonder bestond hierin dat zijn
socratische manier van werken, waarin de ideeën en vooronderstellingen van zijn
gesprekspartner tot vraag werden gemaakt, die weer terugkeerde naar de afzender, de leerling
faciliteerde zijn eigen innerlijke wijsheid aan te spreken en in feite zichzelf te onderrichten. Het
onderricht van de Boeddha werkt door zowel de leraar als de leerling heen en is geen bezit van
een van beiden. De Boeddha wordt vaak vergeleken met een vroedvrouw. Hij helpt de wijsheid
die in ieder van ons is gegeven aan het licht te brengen. Er valt niets te onderrichten, want er is
niets over te dragen. In zen kent men het gezegde: ‘Er zijn geen zen leraren, er is alleen maar
zen.’ Het onderricht stroomt van de ene pijp door de andere pijp heen, zolang er niemand is die
denkt dat hij iets onderricht.