(7) Wat rest ons na de deconstructie?
tasmac Chariputra apraptitvad bodhisattvasya prajñaparamitam asritya viharaty acittavaranah cittavarana-nastitvad atrasto viparyasa-atikranto nishtha-nirvana-praptah
“Daarom Sariputra, in de staat van niet-bereiken, gesteund door prajñaparamita, verblijft de bodhisattva zonder verduistering [belemmering] van geest. Zonder verduistering [belemmering] van geest, is de bodhisattva niet bevreesd, overwint aldus onjuiste opvattingen en is nirvana tenslotte bereikt.”
Het Hart soetra neemt met deze regel een andere wending. Na op de onbepaaldheid van de vijf condities van ons bestaan en vervolgens de onbepaaldheid van alles wat zich voordoet (alle dharma’s) te hebben gewezen [regel (3) en (4)] en na de deconstructie van de vijf condities van ons bestaan, alle factoren van waarneming, de eindeloze kringloop van geboorte en dood, de vier edele waarheden en de vruchten van het geestelijke pad [regel (5) en (6)] komt het Hart soetra tot de onvermijdelijke vraag wat ons rest na deze ontluisterende ontmanteling van de Boeddha Dharma? De wending die het Hart soetra in regel (7) neemt is de beweging van het openbreken van om het even wat (het de-construeren, het wegnemen van elke identificatie van wat we aan den lijve ervaren met een concept) naar een affirmatie. Dit is een beweging die we in alle prajñaparamita teksten tegenkomen.
Wat vooraf gaat aan
Laten we dan die onvermijdelijke vraag eens stellen. Wat rest ons als we alles als een luchtspiegeling in de woestijn hebben doorzien en er “geen weg, geen inzicht, geen bereiken en geen niet bereiken” is? Dan, stelt het Hart soetra, juist omdat er geen bereiken en geen niet bereiken is, bevinden we ons in de “toestand van niet-bereiken” (apraptitvat), die aan het onderscheid tussen bereiken en niet bereiken voorafgaat. Deze toestand van niet-bereiken ligt VOOR het onderscheid tussen streven en niet streven, zoeken en niet zoeken, vinden en niet vinden. Dit is de Boeddha’s Middenweg! In deze toestand waarin we naar niets meer zoeken noch niet zoeken vallen we samen (samyak) met ons concrete bestaan precies zoals het is en worden we “gesteund door prajñaparamita”, de onmiddellijke en lijfelijke ervaring van wat zich hier en nu aandient. Dit “steunen op” is natuurlijk geen steunen op iets substantieels want er is niets substantieels. Dit steunen op is een “toevlucht nemen tot”, de letterlijke vertaling van asritya en wel het toevlucht nemen tot ons concrete dagelijkse leven dat volstrekt ongrijpbaar, onkenbaar, onbeheersbaar en onbepaald is. Deze grondeloze grond is na de deconstructie van elk gesolidificeerd concept de enige grond die we nog hebben. En we LEVEN deze afgrond.
De levenshouding van de bodhisattva
Regel (7) spreekt dus van de houding van de bodhisattva. Deze houding wordt gekwalificeerd als apraptitvat, voorafgaand aan bereiken en niet bereiken en als asritya, het toevlucht nemen tot ons dagelijks bestaan. De spirituele praktijk die het Hart soetra oppert is derhalve ons toevertrouwen aan het opstaan, wassen, eten, drinken, werken, praten, lezen, schrijven, lopen, liefhebben, wanhopen, haten, begeren, huilen, lachen, in verwarring zijn, dromen, suffen, twijfelen, feestvieren en weer naar bed gaan. De spirituele beoefening is onszelf in het tumult van ons dagelijkse leven los te laten. Zonder hoop op iets beters!
Het gevolg van deze houding is “het verblijven zonder verduistering of belemmering van geest” (viharaty acittavaranah). Hiermee zien we dat de deconstructie niet eindigt in een nihilistisch Niets en in zinloosheid, maar in helderheid en bevrijding. Wanneer we ons onvoorwaardelijk overgeven aan ons dagelijks leven is er niets meer dat ons kan hinderen of onze geest kan verduisteren. We leven in de bereidheid ons leven zoals het zich van moment tot moment voordoet te LEVEN. We zijn zelfs in verduistering of belemmering van onze geest één met wat zich voordoet en derhalve is er geen verduistering of belemmering van geest.
“Zonder verduistering of belemmering van geest is de bodhisattva niet bevreesd”, vervolgt de tekst. Angst en vrees (trasta) worden vaak besproken in de prajñaparamita soetra’s. Angst, die in laatste instantie angst voor niet bestaan is dus ook de angst voor de grondeloosheid van alle bestaan, is samen met onwetendheid de machtige drijfveer achter onze kramp en weerstand (duhkha, “het stokken”) en achter de onjuiste opvattingen (viparyasa) waarmee we onszelf gerust proberen te stellen. Het Hart soetra stelt dat als we de moed hebben om af te zien van elk bereiken en niet bereiken en toevlucht nemen tot ons dagelijks bestaan, dat we ons dan gesteund weten door het onmiddellijke, fysieke ervaren van dit bestaan en dat onze geest helder en onbelemmerd is, dat met andere woorden onze geest de realiteit zelf is. Hiermee zien en leven we als het ware door de angst heen de werkelijkheid zoals ze is. De angst is hiermee niet opgeheven, maar doorzichtig geworden, onbepaald. Hij is gewoon wat hij is, een specifieke en niet te bepalen energie en een venster op de realiteit dat me toont wat het geval is. We schieten door de angst niet meer in een kramp en raken ook niet meer door de angst bevangen. Met het doorzichtig worden van de angst worden ook de onjuiste opvattingen die we tegen de realiteit inbrengen doorzichtig. Er ontstaat een onderscheiden helderheid van geest, waarin wat we aan den lijve ervaren en wat we daarmee doen duidelijk van elkaar zijn onderscheiden (dit noemt het boeddhisme prajña).
Het overwinnen (atikranta) van onjuiste opvattingen betekent het vrij zijn van onjuiste opvattingen, dus het vrij zijn om ze te hebben! We kunnen vrij spreken over een “zelf” want we weten dat er niet zoiets als een zelf is. We kunnen vrij spreken over “permanentie” want we weten dat er niet zoiets als permanentie bestaat. We kunnen vrij spreken over “rust” want we weten dat er niet zoiets is als rust. We doorzien de onjuiste opvattingen en kunnen ze daardoor vrijerlijk gebruiken. Ook dit behoort tot de onderscheidende helderheid van geest, prajña.
De staat van niet-bereiken
Met deze onbelemmerde, heldere, niet bevreesde geest is nirvana bereikt (nishtha-nirvana-praptah), stelt het Hart soetra. Maar we kunnen ook zeggen dat wanneer we aan bereiken en niet bereiken voorafgaan en toevlucht nemen tot ons concrete dagelijkse leven dat dit nirvana IS. Dit “bereiken” van nirvana is derhalve een niet-bereiken, een noch bereiken, noch niet bereiken. Maar wat wordt er bereikt terwijl het niet-bereikt wordt?
De crux van regel (7) ligt in de beschreven houding van de bodhisattva: zijn of haar toestand van niet-bereiken en het toevertrouwen aan het concrete dagelijkse bestaan. Deze houding is de Boeddha’s Middenweg, het samenvallen (samyak) met je concrete leven precies zoals het is. Juist hierin vinden we nirvana: IN het leiden van ons dagelijkse bestaan. Kan dit ooit worden bereikt? Kan dit ooit NIET worden bereikt? Het enige wat we hierover kunnen zeggen is dat we nirvana “bereiken” wanneer we ons realiseren dat er niets anders dan ons dagelijkse leven IS en dat het eenvoudigweg LEVEN van dit leven een bevrijde en bevrijdende daad is. We kunnen aan wat zich aandient in ons leven niet ontsnappen. We ZIJN het, hoe afschuwelijk het soms ook is. Precies dit niet-ontsnappen of geen-uitweg LEVEN (en dit is de “toestand van niet-bereiken”) IS onze bevrijding. Bevrijding in het Mahayana is derhalve geen vrijheid van… (vul maar in: pijn, begeerte, vergankelijkheid, ziekte, angst, onzuiverheid, dood.) Ze is geen staat van onthechting die alleen na een taaie en lange weg van algehele onthouding kan worden bereikt, zoals dat in het Theravadin boeddhsime het geval is. Bevrijding is een vrijheid om… De vrijheid hebben om te zijn wat zich aandient. En het Hart soetra maakt ons duidelijk dat we alleen die vrijheid hebben wanneer we nergens meer naar zoeken en nergens naar streven, maar ook niet ophouden met zoeken en streven. “In de staat van niet-bereiken is nirvana tenslotte bereikt.”
Ontwaken tot wat er altijd is geweest
(8) Prajñaparamita als de basis van ontwaken:
tryadhva-vyavasthitah sarva-buddhah prajñaparamitam-asritya-anuttaram samyaksambodhim abhisambuddhah
“Alle Boeddha’s van alle tijden zijn door in prajñaparamita te verblijven volledig ontwaakt tot de onovertroffen, volkomen realisatie.”
Het perspectief wordt nu verplaatst van de bodhisattva, “het wezen dat diens ontwaken voor anderen wil bereiken” naar “alle Boeddha’s van alle tijden” (tryadhva-vyavasthitah sarva-buddhah). De Sanskriet wortel budh, “waken” is in deze regel prominent aanwezig. Van deze wortel worden afgeleid: (1) Buddhah, het nominatief meervoud van het verleden deelwoord van budh, dus “Ontwaakten”, (2) abhisambuddhah, het verleden deelwoord van abhi + sam + budh, “zijn volledig ontwaakt” en (3) samyaksambodhim, de nominale formatie van samyak + sam + budh, “de juiste en volmaakte realisatie”. De wortel budh heeft in het Sanskriet de volgende implicaties: (1) waken, wakker zijn, aanwezig zijn, (2) ontwaken tot, jezelf iets realiseren, je ergens van bewust worden, (3) weten, zien, inzien, (in het vroege boeddhisme “zag” de Boeddha bijvoorbeeld de vier edele waarheden en de twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid), (4) penetreren of doordringen, i.c. van de duisternis van onwetendheid en van de hindernissen en belemmeringen. Al deze implicaties klinken mee in de hierboven genoemde afleidingen van de wortel budh.
De vroege boeddhistische traditie kende drie soorten Ontwaakten. De arhats, die hun geest en gedrag volledig van gehechtheden hebben gezuiverd en volledig zijn bevrijd van zogenaamde “karmisch belaste handelingen” (“dorst”, hebzucht, klampen, haat e.d.) De pratyekabuddha’s, de “ontwaakten voor zichzelf alleen”, die zelf zijn ontwaakt maar anderen niet voorgaan op hun weg naar bevrijding. En de buddha’s, de volkomen ontwaakten, die anderen bijstaan op hun weg naar bevrijding. De technische term voor het ontwaken van een Boeddha, dat superieur is aan het ontwaken van de andere twee soorten Ontwaakten komen we in het Hart soetra tegen: anuttara-samyakambodhi, het “onovertroffen” (een helderder inzicht is niet mogelijk), “precies juiste en volmaakte ontwaken”, waarin in het woordje sam de Middenweg meeklinkt. Over deze Boeddha’s zegt het Hart soetra dat ze volledig ontwaken tot volkomen realisatie “door hun toevlucht te nemen tot (asritya) prajña-paramita”, de beoefening van de onmiddellijke, fysieke ervaring van de werkelijkheid. Daarom wordt prajñaparamita de “Moeder van alle Boeddha’s” genoemd, zoals we in de eerste regel van het Hart soetra hebben gezien. Door hun toevlucht te nemen tot de onmiddellijke, lijfelijke ervaring van de realiteit ONTWAKEN de Boeddha’s tot volkomen realisatie. Dit wil zeggen, ze ontwaken tot iets dat er altijd is geweest. Want wat is die “volkomen realisatie” van de Boeddha’s? Samyak-sambodhi, het samenvallen (een-zijn) met je bestaan precies zoals het is. Ons leven IS de expressie van wat zich voordoet, glashelder, klaarwakker, precies zoals het is, volkomen onbepaald en volstrekt ongehinderd. We hebben echter prajñaparamita, de beoefening van de onmiddellijke, fysieke ervaring van wat zich aandient nodig om ons dit te realiseren.
Wordt vervolgd.
0 Comments