Mezelf aan een veranderlijk en sterfelijk mens hechten betekent pijn. Dit is een feit. Ik hecht
mezelf aan mensen die mijn hart beroeren, mijn kinderen, mijn vrouw, mijn vrienden en
vriendinnen, mijn moeder. Ook dit is een feit. De barse, harde pit die het ik is, wordt tussen het
onverbiddelijke van deze beide feiten gemangeld tot een platte, plooibare pannenkoek.
Door de dood van mijn vader ontwaakt uit de droom dat alles blijft zoals het is, heb ik geruime
tijd het vermalen worden tussen bovenstaande feiten uitgesteld, door een van hen te negeren.
De pijn van de vergankelijkheid heb ik aan den lijve ondervonden en ik besloot dit niet nog eens
te ondergaan. Daarbij, zo overwoog ik, waarom zou ik me aan iemand hechten en me al die pijn
en moeite getroosten, als die ander vluchtig is als stuifzand? Zo leidde ik een leven, waarin ik
relaties aanging met mensen, maar me niet werkelijk met iemand verbond. Mijn uitweg uit de
gehechtheid, vond ik in het aangaan van meerdere liefdesrelaties tegelijkertijd, hetgeen mijn
leven hopeloos ingewikkeld maakte, maar wel spannend. En dat vond ik als jonge hond best
mooi. Op deze wijze werkte ik gestaag aan mijn onthechting, terwijl mijn hart in stilte hunkerde
naar een echt verbinden met een mens van vlees en bloed.
Toen ik op mijn zesentwintigste de zoveelste relatie achteloos op de klippen liet lopen en mijn
onthechte leven een steeds eenzamer en leger bestaan werd, besloot ik dan eindelijk mijn
probleem met de vergankelijkheid niet langer te negeren. Ik begon mijn zen weg met een
brandende kwestie: hoe verhoud ik me tot het lijden aan vergankelijkheid? Door in de meditatie
de tijdelijkheid van mijn eigen bestaan en van alles wat ik aanraak en waardoor ik word
aangeraakt, wakker onder ogen te komen, groeide mijn bereidheid om mijn leven te leiden zoals
het is. Een door en door tijdelijk leven, dat kapot gaat aan de pijn van het verlies van die ene,
waaraan ik me met lijf en leden verbonden weet.
Er zit geen ruimte in het me verbinden aan de ander die me beroert. Ik kan me niet half geven.
Ik geef me helemaal, of niet. Daarin is geen compromis mogelijk. Er zit geen ruimte in het lijden
aan het verlies van degene waaraan ik me zielsdiep hecht. Ik ga stuk als een van mijn zoons
iets overkomt en ik verteer als mijn vrouw me ontvalt. Niet een beetje, maar helemaal, en keer
op keer op keer. Ook hierin is geen compromis mogelijk. De vraag is in hoeverre ik mijn leven
en mezelf vertrouw om deze waarachtige onthechting aan te gaan? Hoe vrij ben ik om mezelf
zonder terughouden aan de ene, die me aanraakt, te verbinden? Hoe vrij ben ik om stuk te
gaan aan het lijden als die ene me ontvalt? Die vrijheid, die onthechting die voorbij hechten en
onthechten gaat, heeft alles te maken met vertrouwen.
Dit vertrouwen wordt meer en meer ontsloten, door wakker aanwezig te zijn in het me werkelijk
verbinden en door wakker aanwezig te zijn in de tijdelijkheid van mijn bestaan, en in het lijden
daaraan. Meditatie is een voortreffelijk hulpmiddel. Zit en wees aanwezig in het je verbinden aan
die ene, die je liefhebt. Zit en wees aanwezig in het onophoudelijk oprijzen en vervliegen van
geluiden, visuele waarnemingen, emoties, gedachten, gewaarwordingen. Zit en wees aanwezig
in de pijn van het verlies. Iets in jou draag het. Dit iets noem ik vertrouwen.