Het Ego of het Ik speelt een belangrijke rol op ons spirituele pad. Maar wat is het eigenlijk? En
moeten we het Ego op ons geestelijke pad zien kwijt te raken? Hoe zouden we dit Ego of Ik
kunnen duiden vanuit de boeddhistische meditatiepraktijk en het boeddhistische
gedachtengoed? Ik waag een poging en schuw daarbij onze ‘eigen’ Jungiaanse traditie in het
beschouwen van het Ego niet.
-Maurice Genko Knegtel Roshi

Het Ik is een product van ons intentionele bewustzijn. Tegenover het bewustzijn van iets, het
object, plaatst ons bewustzijn een actor, het subject. Dit noemen we ‘ik’. ‘Ik’ zie, ‘ik’ hoor, ‘ik’
denk, ‘ik’ loop, et cetera.
Ons zelf-bewustzijn, een andere functie van ons bewustzijn, identificeert ons lichaam-en-geest
(de eenheid die men in het boeddhisme namarupa noemt) met een Ik. We wijzen naar ons
lichaam en zeggen: ‘Dit ben ik.’
Het Ik of Ego is een gegroeide structuur van voelen, ervaren en handelen op basis van diep
ingesleten patronen van karma en onbewuste overlevingsmechanismen.
Het bewustzijn van een Ik hebben we nodig om satta, de eenheid van lichaam-en-geest
(namarupa), door te wereld heen te leiden en te laten overleven. Ons Ik beschermt, behoudt,
stuurt, stuurt aan en controleert ons sattva.

Het Ik als stuurman naast de Meester, de kapitein
Als stuurman is ons Ik een van de verlichte kwaliteiten die ons leven dienen. Maar als het Ik
onbewust en in onwetendheid functioneert, dan gaat het ondergronds en bestiert het als een
guerilla alle andere verlichte kwaliteiten zoals onze waarneming, onze emoties, onze wil, ons
denken en onze intuitie.
Het Ik wordt als stuurman en controller gevormd in wisselwerking met zijn omgeving. Het voegt
zich in de patronen van de vader en van de moeder en in hun eigen patronen die worden
doorgetrokken uit generaties daarvoor. Het Ik slijt nieuwe patronen in in een reactie op de
omgeving in de eerste drie levensjaren. Aldus ontstaat de samenhangende, psychische
structuur die we Ik noemen.
Het Ik stuurt, stuurt aan en controleert op basis van de diep ingesleten patronen (samskara, een van de
vijf levenscondities) van karma (invloeden van spreken, denken en handelen). Deze diep ingesleten
patronen zijn als een net vervlochten met onze vleesjas sattva, ons lichaam-en-geest (namarupa). Ons
sattva ligt voor een groot deel vast in onze genen en patronen.
Het Ik is de stuurman die ons door de wereld en de loop van ons eigen leven laat reizen. Bij
onvoldoende ego-ontwikkeling staat de stuurman te wiebelig. Het Ik zal eerst moeten worden verstrekt
om aan het stuur te gaan staan. Bij te veel ego, verstijft de stuurman en wordt onze gang door de wereld
strak en stroperig. De werking van de Meester, degene die nu deze woorden leest, wordt in beide
gevallen niet meer gevoeld en daardoor we zijn niet meer afgestemd op onze omgeving en ons eigen
bestaan. Het geestelijke pad maakt het Ego losser, meer wendbaar; het Ik is meer bereid zijn juiste plek
in te nemen, namelijk die van stuurman naast de Meester, de kapitein van het schip.

Het Ik als centrum, of zonder centrum

Als sattva draait rond een hard centrum dat we Ik noemen en als het dit solide centrum dient, dan is er
geen ruimte meer voor het vrije functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is duhkha, de
eerste edele waarheid van het boeddhisme, ons leven stokt.
Maar als sattva geen centrum heeft, dan is het wat het in wezen is: deze unieke vorm van bodhi, de
ongeboren, onbeperkte aanwezigheid. Als het Ik deze onbeperkte aanwezigheid dient als een instrument
naast alle andere instrumenten (waarnemen, emoties, wil, denken, intuitie), dan is er alle ruimte voor het
functioneren van sattva binnen zijn gegeven patronen. Dit is de enige concrete vorm van bevrijding
(nirvana, ‘de onverstoorbare vrijheid van geest’) die ik ken. Dit is een bevrijding van het Ik, maar niet
zonder het Ik.
De diep ingesleten patronen en het Ik als stuurman en controller zijn als de rails en de machinist
waarmee de trein, de bodhisattva, zich in de wereld begeeft. Het onbeperkt aanwezige heeft precies
deze beperkte vorm en beprekte actieradius om zich in de wereld tot uitdrukking te brengen. Dit is de
betekenis van de bodhisattva.
De bevrijding van het Ik (nirvana) is niet het verlies van het Ik, maar de herinnering van de natuurlijke
orde (sangha), waarin het Ik vrij functioneert in de onbeperkte, verlichte aanwezigheid van bodhi, jouw
aanwezigheid.
Wordt het Ik gezien als centrum, dan staat het ware Zelf, de Meester die nu deze woorden leest, ten
dienste van het Ik. Wordt het ware Zelf gezien als basis, dan staat het Ik ten dienste van het ware Zelf,
zoals de stuurman de kapitein dient.
Het Ik dient de Meester, maar als de Meester niet in beeld is (niet wordt herkend en herinnerd), dan dient
het Ik alleen zichzelf (egoisme) en dienen alle andere verlichte kwaliteiten (waarnemen, emoties, wil,
denken, intuitie) alleen het Ego (egocentrisme).
Echter, als ik naar het Ik ga zoeken, dan kan ik het nergens vinden. Als ik dichtbij mijn aan den lijve
ervaren blijf, dan ervaar ik dat het Ik telkens te laat is. Wat ervaren wordt is al voorbij, de ander en het
andere zijn al binnen, nog voordat ik ‘Ik’ kan zeggen. Dit is de betekenis van Boeddha’s anatmavada, het
onderricht van de zelveloosheid: er is een zelf, maar dit zelf is zelveloos. Het bestaat als een beeld in de
spiegel. Het is er, maar je kunt het nergens vinden.