Het ideaal van de bodhisattva kwam vanaf de tweede eeuw voor Christus tot stand in de grote
kloosteruniversiteiten van Centraal en Zuid-Oost Azië, waar men leefde volgens de strikte
gedragsregels van het orthodoxe Theravadin boeddhisme. Tussen die beschermende muren en
onder deze de geestelijke praktijk ondersteunende leefregels, richtten de monniken en nonnen
van de nieuwe revolutionaire stroming van het Grote Voertuig (Mahayana) boeddhisme zich op
degene die zijn of haar beoefening binnen de samenleving in praktijk brengt ten behoeve van
anderen. Waar de ideale beoefenaar van het Theravadin boeddhisme, het zogenaamde ‘Kleine
Voertuig’ is gericht op zijn eigen bevrijding van met name zijn fysieke aandriften, zijn
‘bestaansdorst’ (Sanskriet: trsna), om daarmee een ‘volkomen uitblussing’ van zijn levensvuur te
realiseren en nooit meer te worden gereïncarneerd, daar is de bodhisattva als het ideaal van
het Mahayana boeddhisme gericht op de terugkeer naar dit ondermaanse bestaan, om daar
anderen bij te staan op hun pad naar ontwaken en bevrijding. Tegenover de ‘volkomen
uitblussing’ staat in het Grote Voertuig boeddhisme dienstbaarheid; de bodhisattva verkiest de
modder van dit aardse bestaan om daarin de ander bij te staan en te dienen.

Nu werkten de bodhisattva’s in de eerste eeuwen van het Mahayana in Centraal en Zuid-Oost
Azië de realisatie van dit ideaal binnen de veilige en gecontroleerde oefensituatie van de
kloosters uit. Alles was daarin op beoefening gericht. Later in China, bij de Ch’an boeddhisten,
werkten de bodhisattva’s als herenboeren op het land en ook hier in gesloten en gecontroleerde
gemeenschappen. In Japan mochten de bodhisattva’s trouwen en kinderen krijgen, maar ook
hier in de gecontroleerde en op beoefening gerichte situatie van het zen klooster. Vanaf de jaren
zestig van de vorige eeuw gebeurde er iets waarlijk revolutionairs binnen de
vijfentwintighonderd jaar oude boeddhistische tradities: de mensen die de meditatie beoefenen
en de heilige teksten lezen wonen niet meer uitsluitend in gesloten, gecontroleerde geestelijke
gemeenschappen, maar in gezinssituaties middenin de samenleving, met banen, hypotheken,
sociale verplichtingen, maatschappelijke verantwoordelijkheden en zonder ondersteuning van
hun praktijk anders dan een wekelijks avondje zen meditatie in de lokale zitgroep, een jaarlijkse
retraite en een Boeddhabeeldje op de schouw. Voor die tijd offerden de huisvaders en
huismoeders wierook in de familietempel. Meditatie was toen louter en alleen weggelegd voor
de spirituele professional, de non en de monnik. Dit veranderde ingrijpend toen de
boeddhistische tradities wortel schoten in Westerse grond.

Feitelijk pas sinds 1960 is in Europa en de Verenigde Staten het ideaal van de bodhisattva een
realiteit geworden. De bodhisattva in de eenentwintigste eeuw zit thuis daags een half uur op
zijn kussen, bankje of stoel, maar brengt het grootste deel van de dag door op zijn werkplek en
te midden van de hectiek van de pompende grootstad, waar zijn dagelijkse leven zijn
beoefening is. Deze beoefening is erop gericht om telkens weer te ontwaken uit zijn afdwalen in
bevangenheid en terug te keren naar zijn lichaam, waar de situatie precies zoals ze is tot
uitdrukking komt. Zo keert hij steeds terug naar wat is: deze concrete situatie, dit gelaat van de
ander. Die ander is immer eerst. Pas daarna kom ik. De beoefening van de bodhisattva in de
samenleving is fundamenteel een oefening in dienstbaarheid. Eerst jij, dan ik. Eerst afstemmen
op de situatie zoals ze is en vervolgens tot handelen bewogen worden.

De beoefening in de wereld is een onophoudelijk oefenen in het terugkeren voordat de
gedachten optreden en voor de dualistische beweging van ons intentionele bewustzijn naar de
situatie zoals ze concreet is, om vervolgens de bewegingen van ons bewustzijn te volgen in zijn
bewerken van de realiteit. Aldus kan de bodhisattva werkelijkheid van schijn onderscheiden,
hetgeen in het boeddhisme prajna, ‘wijsheid’ wordt genoemd. Zolang ik het onderscheid kan
zien tussen wat is en wat ik daarvan maak, kan ik terugkeren naar de ander en de situatie zoals
ze is en in dienstbaarheid handelen. Zo praktiseert de bodhisattva midden in de samenleving, in
de kantoortuin, de supermarkt, de file of op het perron en groeit hij of zij als een lotus in de
modder. Meer dan ooit tevoren zijn we nu in staat het ideaal van de bodhisattva te leven, ten
bate van de ander en staande met beide benen in de drek.

De moderne bodhisattva gaat zijn of haar weg in de wereld in stilte en onopgemerkt, anoniem.
Niemand herkent hem of haar als zodanig; hij of zij kan een accountant zijn, of een receptionist,
een beveiliger, verpleger, schoonmaker, hovenier of een onderwijzer. De moderne bodhisattva
maakt zichzelf geenszins kenbaar als meditatie beoefenaar, religieus, spiritueel, lichtwezen,
heldervoelende of boeddhist. Hij gaat niet prat op zijn dienstbaarheid en afstemming op de
situatie. Hij komt en gaat in stilte en kan elke vorm in het dagelijkse verkeer aannemen.
Met regelmaat komen de moderne bodhisattva’s samen in groepen gelijkgestemden, op
gehuurde locaties in pop-up zendo’s, om daar hun ervaringen te delen. Dit is de enige
ondersteuning in hun beoefening. Zo zijn ze niet volkomen alleen op hun geestelijk pad en
kunnen ze spreken over onzegbare en onvoorstelbare zaken die je eigenlijk alleen in
psychiatrische inrichtingen hoort. Na hun samenzijn laten ze de ruimte weer achter zoals ze
hem hebben aangetroffen en is het alsof er niets is gebeurd. De bodhisattva’s keren in hun
anonimiteit terug en volgen in stilte hun eenzame weg naar huis, naar de plek waar alles
samenkomt en waar ze worden bewogen, op en neer, en van de ene kant naar de andere, om
vervolgens weer af te dwalen in de landschappen van de geest die ze rond hun ego’s hebben
opgetrokken. Ongemerkt zijn ze instrumenten in de handen van alle levende wezens en
ongezien dienen ze het belang van anderen moeiteloos. Je zult de bodhisattva niet als zodanig
herkennen, maar hij ziet jou, zoals nog niemand je ooit heeft gezien.